818
26 APRIL 1976
tief, maar het laatste woord is aan de raad.
De heer Hendriksen heeft gesproken over de
samenhang in het beleid, waarmee wij bijna weer
terug zijn bij de discussie van januari. Hij heeft
betoogd dat het ter tafel liggende voorstel wel
licht tot verbrokkeling van het beleid zal lei
den, naar aanleiding waarvan ik van mening ben
dat juist het tegendeel het geval lijkt te zijn.
Bij aanvaarding van het voorstel kunnen de raad
en het college zich meer dan in verleden bezig
houden met de grote lijnen aan de hand van taak
stellende begrotingen en rekeningen, terwijl het
meer detaillistische werk via de commissie alle
aandacht zal krijgen.
Vervolgens heeft de heer Hendriksen allerlei
vraagtekens geplaatst waarmee ik slecht uit de
voeten kan. Ik ben het volkomen eens met de heer
Hendriksen dat men een en ander niet te eng maar
ook niet te ruim moet zien. Wij moeten inderdaad
niet te snel willen werken, maar wij moeten ook
piet te traag zijn. Met dergelijke stellingen ben
ik het volkomen eens, maar wanneer wij bestuur
lijke uit de voeten moeten, dienen wij een aantal
beslissingen te willen en te kunnen nemen.
De heer Hendriksen heeft gezegd dat de taak
van de Beyerd zou kunnen worden versmald, maar ik
meen dat dit nu juist niet het geval is. De
"schets van een cultureel centrum" en het ter ta
fel liggende voorstel sluiten mijns inziens dui
delijk op elkaar aan. De Beyerd krijgt, ook vol
gens de taakstelling die in het voorstel is ge
formuleerd, alle kansen om zijn taak waar te ma
ken.
Ik kan mededelen dat b. en w. het P.O.O.-
rapport, dat in het voorstel zijdelings ten tone
le wordt gevoerd, niét als motivering voor het
voorstel hebben willen gebruiken. De heer Van As-
seldonk heeft daarop gedoeld. Overigens zijn wij
in het voorstel wèl ingegaan op de vraag die ons
naast andere vragen in de uitvoerige voorberei
dende discussies is gesteld. De vraag luidde hoe