26 APRIL 1976 819 een en ander zich nu tot het P.O.O.-rapport ver houdt; daarop hebben wij in het voorstel antwoord willen geven. De heer Hendriksen heeft vervolgens betoogd dat wij het gevaar lopen dat het P.0.0.-rapport straks volkomen achterhaald is doordat wij op al lerlei punten al met de effectuering ervan bezig zijn. Ik zou het eigenlijk andersom willen zeggen lang voordat het P.O.O.-rapport er was, hield dit college zich al met de effectuering van allerlei elementen van dat rapport bezig. Zo kan men het ook zeggen. Iemand kan er natuurlijk gradueel an ders over denken. In ieder geval heeft de onder havige structuur haar grondslag gevonden in in terne discussies die ver voor de besluitvorming over dit voorstel plaatsvonden. Reeds toen was er naar ik meen sprake van commissies ex artikel 61 en ex artikel 62 Tot slot heeft de heer Hendriksen een vraag over de evaluatie gesteld. Ik ben het volkomen met hem eens dat er een evaluatie moet plaatsvin den en ik meen dat reeds verscheidene malen te hebben gezegd. De commissie van advies en bij stand kan daarbij de vinger aan de pols houden, maar ik kan niet toezeggen dat bij voorbaat het provinciaal opbouworgaan met deze evaluatie wordt belast, aangezien dat mijns inziens bijzonder on verstandig zou zijn. Wanneer de tijd daar is, moeten wij gezamenlijk bepalen hoe het zou moe ten, In niet onbelangrijke mate zullen wij juist zélf een bijdrage tot de evaluatie kunnen leve ren. De heer Van Asseldonk is nog eens terugge komen op het experimentele karakter. Ook hem zou ik erop willen wijzen dat wij er zelf bij zijn, dat wij de vinger aan de pols kunnen houden en dat wij zo nodig kunnen terugschroeven. Ik ge- loof dat men echter niet de conclusie moet trek ken dat wij bij voorbaat al van allerlei vraag tekens moeten uitgaan. Wanneer wij de ter tafel liggende voorstellen aanvaarden, moeten wij dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 819