26 APRIL 1976 825 die ik in eerste termijn van hem heb gevraagd. In feite heb ik gevraagd om een samenhangend beleid op het gebied van het volgen van dit soort expe rimenten Naar onze mening is een begin gemaakt bij de evaluatiemogelijkheid van de commissie voor de Hoge Vucht. Vooral op grond van de besprekingen in de commissie voor algemene zaken hadden wij de indruk dat diverse personen de bereidheid hadden om ook hiervan een onderdeel van een samenhangend beleid te maken. Het provinciaal opbouworgaan heeft in Breda veel concrete ervaring: daaraan kunnen wij mijns inziens niet voorbijgaan. Men heeft ervaring met alle commissies die hier heb ben gewerkt en waarvan de activiteiten zijn geë valueerd. Er is een aanzet gegeven om het provin ciaal opbouworgaan ook ten aanzien van de Hoge Vucht in te schakelen. Wat zou er dan logischer zijn dan het provinciaal opbouworgaan ook bij de evaluatie van deze twee commissies in te schake len? Ik vind dat de wethouder met zijn toezegging terzake van het controleren van de activiteiten van deze commissie niet veel verder is gegaan dan in de commissievergadering. Ik betreur dit, want ik had gehoopt dat de inbreng van allerlei kanten effect op het college zou hebben. Omdat de toezegging van de wethouder naar onze mening te mager is gebleven, dienen wij bij dezen een motie in waarin wij ons voorstel nog maals concreet ter tafel brengen. De motie is er op gericht dat het provinciaal opbouworgaan wordt ingeschakeld en dat de resultaten van de evalua ties ter kennis worden gebracht. De heer Hendriksen dient vervolgens een mo tie in die als volgt luidt: "De raad, gehoord de discussie in de raad rond bijla ge 131, overwegende dat het aanbeveling ver dient experimenten rond decentralisering van bevoegdheden en inschakeling van de burgerij optimale ontplooiingskansen te geven,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 825