836
26 APRIL 1976
geval is, zal ik dat graag vernemen, maar ik ge
loof niet dat dat in het geding is.
Uit de woorden van de heer Crul leid ik af
dat hij van mening is dat iemand in een geval als
dit tegen zichzelf moet worden beschermd. Ik vind
dat een aantasting van de menselijke waardigheid
en de menselijke vrijheid. Misschien getuigt het
zelfs van een primair wantrouwen jegens de be
trokkene. Dit soort bevoogding accepteren wij niet.
De heer Crul heeft de vraag gesteld of hier
over in de sportstichting is gesproken. Ik kan
mededelen dat dit inderdaad het geval is geweest
en dat men unaniem akkoord is gegaan met de ver
lenging van het voorzitterschap van de heer Kra
mers. Voorts heeft de heer Crul gezegd dat dit on
derwerp wellicht nog eens in de sportstichting
kan worden besproken, in welk verband ik kan zeg
gen dat ik dat in ieder geval niet van plan ben.
De VOORZITTER: Met betrekking tot de formele
aspecten van de zaak zou ik drie opmerkingen wil
len maken. In de eerste plaats wijs ik erop dat
het hier een herbenoeming betreft van iemand die
al op deze stoel zat. Vervolgens meen ik dat wij
aan de hand van het voorstel onder B mogen vast
stellen dat het hier een enkelvoudige voordracht
betreft. Mijn derde opmerking is dat een enkelvou
dige voordracht een niet ongebruikelijk verschijn
sel is, dat wij bij diverse gelegenheden, ook in
deze raad, wel ontmoeten. Aan de hand van de prak
tijk is vast te stellen dat in deze raad herhaal
delijk benoemingen bij enkelvoudige voordracht tot
stand komen.
Wethouder VAN GRAAFEILAND: Om een en ander in
het juiste licht te plaatsen herhaal ik een opmer
king van de heer Crul. De heer Crul heeft gespro
ken over een gewaardeerd voorzitter van de sport
stichting, waarbij de persoon van de heer Kramers
op zichzelf niet in het geding is. Ik meen dat het
van belang is dit te constateren. In feite gaat
het om een puur objectieve benadering van een