901
20 MEI 1976
gesproken.
Vervolgens iets over de vraag of het minis
terie van defensie een taptoe al dan niet wense
lijk acht. Uit de omstandigheid dat het ministe
rie een belangrijke, ook financiële, bijdrage aan
het geheel levert, kan zeker niet worden afgeleid
dat het afwijzend tegenover een taptoe staat. Ik
zou bijna zeggen dat men er wel waarde aan toe
kent. Wanneer de vraag aan de orde is of het mi
nisterie van defensie zó ver zal gaan dat een tap
toe altijd en onder alle omstandigheden zou moe
ten worden gehouden, heeft de heer Crul naar ik
meen gelijk: ik denk niet dat het ministerie zó
ver zal gaan.
Ik ga voorts in op de opmerkingen die over
de handelingen van het college zijn gemaakt. Het
is waar dat het college een brief heeft geschre
ven om zich aan te melden bij de werkgroep die
bestudeerde waar eventueel een taptoe zou kunnen
plaatsvinden. B. en w. hebben daarbij het door de
heer Van Banning genoemde voorbehoud gemaakt dat
de raad zijn toestemming zou moeten geven. De
overweging was daarbij dat de raad het college in
gebreke zou kunnen stellen als wij niets zouden
hebben gedaan, waardoor de raad ten aanzien van
een "ja" of "nee" geen keuze meer zou hebben. Ik
geloof dat deze handelwijze werkelijk wel van een
"net beleid" getuigt.
De heer Crul heeft voorts gezegd dat er geen
aandacht is voor de wensen van zijn groepering en
dat deze niet worden vervuld. In dezen zou ik
willen herhalen wat ik naar ik meen in een gecom
bineerde vergadering van de commissies algemene
zaken en financiën heb gezegd: ook al heeft men
de beste ideeën, als men anderen niet weet te
overtuigen, zullen deze ideeën niet wordt uitge
voerd. Het is daarbij niet van belang of een idee
van de groepering van de heer Crul of van ons af
komstig is. Over hetgeen wordt voorgesteld zal al
tijd dé raad in vrijheid een beslissing moeten
nemen.