911
20 MEI 1976
op het woonmilieu, dus op de woonomgeving, de wo
ning niet te gebruiken is, gemeten aan de hand
van criteria die wij als minimaal mogen classifi
ceren.
Ik heb dit alles vermeld, omdat wellicht de
schijn is gewekt dat het college van burgemeester
en wethouders over dit geval heen is "gewalst".
Hoewel de leden van de commissie uitvoerig in de
zelfde geest hebben gediscussieerd, proef ik e-
nigszins uit de woorden van de heer Houben dat het
college aan dit alles onvoldoende aandacht zou
hebben geschonken.
De heer HOUBEN: Voor de zuiverheid van het
commentaar van de heer Lambregts wil ik erop wij
zen dat ik niet heb gezegd dat de gemeente geen
onderzoek naar de staat van pand Spoorstraat 38 a
heeft willen verrichten, maar ik heb gesproken
over het niet durven te verrichten van een onder
zoek naar de staat van de panden in de omgeving
omdat men bang is dat men daardoor tot nog veel
meer onbewoonbaarverklaringen zou moeten overgaan.
De heer LAMBREGTS: Dat is juist. Ook ik heb
daar een vraag over gesteld omdat ik de situatie
zeer vreemd vond. Overigens heb ik aangekondigd
dat ik nog opmerkingen over de spoorbuurt als ge
heel zou maken. Ik wil daartoe dan nu meteen over
gaan. Een bepaalde zinsnede in de correspondentie
van de dienst openbare werken bevreemdde mij per
soonlijk bijzonder. In de commissie is echter een
uitleg gegeven, waarbij werd betoogd dat men na
tuurlijk de intentie heeft de woonfunctie in de
spoorbuurt te versterken. Er werd vervolgens ge
zegd dat wij niet als een struisvogel onze kop in
het zand moeten steken en dat wij niet blind mogen
zijn voor de andere problemen die aan de orde
zijn; niet alleen met betrekking tot de onderhavi
ge woning doet zich immers een probleem voor. Wij
moeten ook de vraag beantwoorden hoe wij dergelij
ke problemen op dit ogenblik kunnen oplossen. Onze
wethouder van openbare werken en ruimtelijke