19 JANUARI 1976 97 zenden aan de ministeries van defensie en van C.R.M.? De heer VAN BANNING: Allereerst zou ik op de opmerkingen van de heer Kaarsemaker willen ingaan. Ik veronderstel dat de heer Kaarsemaker goed heeft gehoord dat ik, sprekende over het televisiebeeld dat tot mij kwam, dit zelf heb gekwalificeerd als een enigszins absurd verhaal in het kader van het ter tafel liggende voorstel van het college van b. en w.Ik heb dat "verhaal" verteld om eens dui delijk aan te tonen hoe zwaar men tegen deze zaak heeft aangekeken, in plaats van tot de conclusie te komen dat wij nu eenmaal een krijgsmacht hebben en dat daar een muziekkapel bij hoort. Bij alle krijgs machten De heer JONGENEEL: De heer Van Banning is nog al goed misschien mag ik het woord niet gebruiken in het militarisme. Zou hij mij nu eens kunnen vertellen waardoor die militaire korpsen zijn ont staan en waarvoor zij dienen? De heer VAN BANNING: Als ik moet uitgaan van de woorden van de heer Kaarsemaker, zouden zij zijn ontstaan vanwege de romantiserende werking. De heer JONGENEEL: Ik zou nu eens graag De heer VAN BANNING: Mag ik in antwoord op de vraag van de heer Jongeneel even uitpraten? De VOORZITTER: Misschien is het iets praktischer als eerst even de vraag wordt beantwoord. De heer JONGENEEL: De heer Van Banning gaat woorden van de heer Kaarsemaker gebruiken en ik De VOORZITTER: Hij komt direct ook bij u, maakt u zich maar geen zorgen! De heer VAN BANNING: Ten aanzien van de vraag stelling van de heer Jongeneel verkeer ik enigszins in moeilijkheden, want ook de posterijen hebben een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 97