980 24 JUNI 1976 De heer DREEF: Uit een nog niet goedgekeurd commissieverslag blijkt dat ik heb gezegd dat wij ons daar wel in konden vinden, maar dat ons stand punt afhankelijk zou zijn van het beraad dat hier over in onze fracties zou plaatsvinden. De VOORZITTER: Wil de heer Crul nu zijn betoog vervolgen? De heer CRUL: De wezenlijke vraag is of men aandacht besteedt en waarde hecht aan het oordeel van een gemeente waarmee wij op dit terrein zülke relaties hebben, dat daaraan niet voorbij kan wor den gezien. Daarnaast gaat het om de vraag of het oordeel van de raad van die gemeente, die zich heeft uitgesproken, van essentieel belang is voor de beraadslaging en de besluitvorming van vanavond. Beide vragen moeten mijns inziens positief worden beantwoord en ik meen dat niemand dat kan ontkennen. Ook de heer Van den Wijngaard heeft zulks niet ont kend. Juist de mogelijkheden met betrekking tot de contractstermijnen zijn hier aan de orde, in ver band waarmee wij van mening zijn dat er de gelegen heid moet zijn voor overleg over de motie van Nieuw- Ginneken: ten opzichte van de gemeente Nieuw-Ginne ken en ten opzichte van de gemeenteraad van Breda is het college daartoe naar onze mening verplicht. De heer TEN WOLDE: Het is misschien een herha ling, maar ik zou er nog eens op willen wijzen dat hetgeen in de brief van Nieuw-Ginneken is neergelegd mede planologische aspecten bevat die voor een veel langere termijn zullen gelden dan waarvan in het contract op dit ogenblik sprake is. Voorts is in de landelijke nota terzake van de verwerking van afval stoffen duidelijk uiteengezet dat in een filosofie op korte termijn ik spreek dan over een termijn van vijf a tien en misschien zelfs van vijftien jaar het deponeren van vuil op een aantal gecon troleerde en gecentraliseerde vuilstortplaatsen in Nederland voorlopig milieutechnisch gezien de aan-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 980