986
24 JUNI 1976
ken, op het gebied van twee gemeenten met verschil
lende besturen gelegen is ik kom hierop later
persoonlijk nog terug
- dat de provinciale overheid zowel de ont-
grondings- als de hinderwet-vergunning verleent en
toezicht op de gestelde voorwaarden bij de contrac
tant ter andere zijde uitoefent;
- dat er nog geen provinciale visie bestaat ten
aanzien van de vuilverwerking, wèl ten aanzien van
de beperking van het aantal stortplaatsen;
- dat Breda in het raam van het gestelde in
de schriftelijke verklaring de mogelijkheid moet
hebben om het contract tussentijds aan te passen
dan wel op te zeggen wanneer zulks door veranderde
inzichten betreffende het onderhavige gebied bij
provincie enz. wordt vereist;
- dat Grontmij gebruik gaat maken van een ge
ijkte weegbrug;
- dat de openstellingstijden van de stortplaats,
indien de gemeente Breda dit in overleg met de
Grontmij noodzakelijk acht, aan tijdelijke verande
ringen onderhevig kunnen zijn.
Met hetgeen in punt 2 van de door de gemeente
raad van Nieuw-Ginneken op 22 juni terzake van de
vuilstort aangenomen motie is omschreven, kan ik
persoonlijk wel instemmen. Ik doel hier op de uit
spraak dat al het mogelijke moet worden gedaan om
de inrichtingsplannen binnen een jaar vast te stel
len; deze uitspraak ondersteun ik. In punt 1 van
de motie staat dat het contract tussen de gemeente
Breda en de Grontmij een looptijd van niet meer dan
één jaar mag hebben, telkenjare eventueel met één
jaar te verlengen. Met dit punt heb ik de grootst
mogelijke moeite, aangezien hiermee wordt gewrikt
aan de grondvesten waarop de kostprijs van de vuil
verwerking gebaseerd is; op deze manier wordt onge
twijfeld een zeer grote opwaartse druk op de prijs
stelling van de verwerkingskosten per ton afvalstof
fen uitgeoefend. Het is toch ten enenmale onmogelijk
investeringen te doen voor een optimale vuilverwer
king en een stortplaats te exploiteren, wanneer de