1035
19 SEPTEMBER 1977
daarover vorm zal worden gegeven. Geconstateerd
kan dan ook worden dat de inspraak op een zó vroeg
moment in het besluitvormingsproces gestart wordt,
dat nog zinvol over alternatieven gesproken kan
worden. De kritiek die ten grondslag ligt aan het
door de heer Houben ingediende amendement, geeft
naar onze mening een onjuist beeld en doet geen
recht aan de belangrijke plaats die in het stads
vernieuwingsproces voor de inspraak is ingeruimd.
In de tweede plaats geldt als uitgangspunt
dat ook na vaststelling door de raad van het be
leidsplan voor de stadsvernieuwing aan de direct
betrokkenen bij de uitvoering van de concrete
stadsvernieuwingsplannen een daadwerkelijke invloed
wordt gegeven, die, hoewel in formele zin geen
sprake is van participatie, toch als materiële
participatie kan worden omschreven. Ook in de in
spraaknota is al geduid op de wenselijkheid, door
ons in de raadsvergadering van 18 augustus j.l.
extra onderstreept, om in de uitvoeringsfase van
plannen de direct betrokkenen binnen de door de
raad aangegeven randvoorwaarden te laten meebeslis
sen. Tevens wordt in de inspraaknota vastgesteld
dat de wettelijke basis daartoe op het ogenblik
nog ontbreekt, tenzij gebruik zou worden gemaakt
van de instelling van bestuurscommissies als be
doeld in artikel 61 van de gemeentewet. Gebruikma
king van deze mogelijkheid zien wij momenteel als
een te zware constructie voor stadsvernieuwings
projecten van beperkte omvang zoals die in Breda
aan de orde zijn. Bestuurscommissies bieden boven
dien een formele structuur, met alle formaliteiten
van dien, een structuur die naar onze mening on
voldoende flexibel is om alle belanghebbenden te
kunnen inschakelen. Aantrekkelijker lijkt ons dat,
wat de structurering van de inspraak betreft, ge
kozen wordt voor projectgroepen die per project
wisselend worden samengesteld, zodat allen die bij
het betrokken project belang hebben, vertegenwoor
digd kunnen zijn, de sociaal belanghebbenden, zo
wel als de bestuurlijk belanghebbendenevenals de