104
21 MAART 1977
de ruimtelijke ordening kunnen we de bedoeling ten
aanzien van artikel 19 van de wet duidelijk zien:
het is de bedoeling van de wetgever geweest dat
dit artikel alleen zou worden toegepast in geval
len waarin het zonder meer duidelijk is dat be
staande bouwplannen zódanig passen in de stede-
bouwkundige context van het plan in voorbereiding,
dat het alleen formeel van belang zou zijn de rea
lisatie ervan op te houden totdat het nieuwe plan
geheel is afgerond. Het is nooit de bedoeling ge
weest dat het proces van de ruimtelijke ordening
zich helemaal volgens de artikel 19-procedure zou
gaan afspelen, maar in Breda, zoals ik al zei,
lijkt het daar aardig op. Dit is het punt waar
onze bezorgdheid op gericht is.
Voordat ik op het bouwrijp maken kom, wil ik
nog even stilstaan bij de herziening van de arti
kel 19-procedure in de wet op de ruimtelijke orde
ning. De wetwijziging die nu in de laatste fase
van afronding is, geeft duidelijk aan waar het bij
de toepassing van dit artikel op het ogenblik fout
zit. Ik noem drie wijzigingen die waarschijnlijk
dit jaar nog zullen worden aangebracht.
1Het verlenen van anticipatievergunningen
kan alleen nadat een bestemmingsplan ter inzage is
gelegd. Het voorbereidingsbesluit wordt uit de wet
geschrapt.
2. Totdat het bestemmingsplan is vastgelegd,
beslist de gemeenteraad over toepassing van arti
kel 19, indien één vijfde deel van de raad daar
toe binnen een maand de wens te kennen geeft.
3. In een algemene maatregel van bestuur zul
len algemene regels worden gegeven ten aanzien van
de wijze waarop de burger tegen toepassing van ar
tikel 19 bezwaar kan maken.
We constateren dat de verklaring van geen be
zwaar tot nog toe niet is verleend. De circulaire
van gedeputeerde staten van januari 1974 liegt er
ook niet om. Het standpunt is zeer duidelijk: het
gebruik van de artikel 19-procedure dient zo veel
mogelijk beperkt te worden en het veelvuldig