1083
28 SEPTEMBER 1977
9 februari 1971 onze toenmalige fractievoorzitter
de volgende woorden sprak: "Ik denk hierbij aan de
niet en slecht behuisden, aan onze buitenlandse
werknemers, de alleenstaanden, verschillende van
onze bejaarden, kortom, aan allen die in deze
maatschappij zijn achtergebleven of vaak vergeten
worden. Aan de leniging van deze noden dient de
grootst mogelijke prioriteit te worden gegeven."
Ter afsluiting zei de fractievoorzitter destijds:
"Leniging van deze directe noden van onze medebur
gers dient centraal te staan in het te voeren be
leid en desnoods dient de gemeenschap daartoe in
de collectieve sector offers te brengen. Wij heb
ben nog reserves die wij eventueel kunnen aanspre
ken." Tot zover dit citaat uit de algemene be
schouwingen van 1971.
Wij weten en wij hebben daar begrip voor
dat bewoners die in een situatie van renovatie,
groot onderhoud of onderhoudstoestand verkeren,
een moeilijke tijd doormaken. Dat geldt trouwens
voor iedereen die hiermee te maken heeft: het
geldt voor ons allemaal wanneer er iets aan of met
ons huis moet gebeuren, waardoor we in een proces
terecht komen waarin we van derden afhankelijk
zijn.
Het gemeentelijk woningbezit is een moeilijk
bezit. Onze vooroorlogse complexen zijn oud en
verkeren in een slechte staat. Vele ervan zijn
niet door gemeentelijke verwaarlozing slecht van
kwaliteit geworden, doch werden indertijd al in
een vrij slechte staat door de gemeente overgeno
men. Het naoorlogse woningbezit is en dat geldt
overal in den lande waar in grote bouwstromen is
gebouwd van kwalitatief slecht materiaal, maar
het ging er in die tijd om snel de grootste woning
nood te lenigen en er werd meer voorzien in de
dringende behoefte aan huizen dan dat er op de
duurzaamheid werd gelet. Dat moest wel, want er
werd geschreeuwd om huizen: een dak boven je hoofd,
hoe dan ook, was prioriteit nr. 1. Ik moge in her
innering roepen dat de jarenlang gevolgde