21 MAART 1977 111 willen vragen of er drie bezwaren zijn binnenge komen tegen het bouwplan dat ter visie lag. Me vrouw Paulussen zal daarop met "ja" antwoorden. Voorts zou ik haar willen vragen of de betrokken bezwaarschriften door het provinciaal bestuur zullen worden gewogen en ook daarop zal mevrouw Paulussen als ze het durft met "ja" antwoor den. Nu zijn er, zoals ik al zei, twee mogelijk heden. De eerste mogelijkheid is dat degenen die bezwaar hebben gemaakt, geen belanghebbenden zijn en in dat geval vraag ik mij af waarom men dan bezwaarschriften heeft ingediend. Ik geloof bijna te kunnen zeggen dat het geen belanghebbenden zijn, maar dat is iets dat de provincie zal moe ten toetsen. De tweede mogelijkheid is dat de stelling van mevrouw Paulussen niet juist is. Vervolgens wil ik nog enkele opmerkingen over de juridische context maken; ik hoop dat ik niet vervelend word. Er is, zoals mevrouw Paulus sen heeft gezegd, voor de Haagse Beemden inder daad een vigerend bestemmingsplan, dat in 1969 is vastgesteld door de gemeenteraad van Prinsenbeek en waarin wordt bepaald dat voor allerlei activi teiten aanlegvergunningen vereist zijn. In dit verband zou mevrouw Paulussen artikel 14 van de wet op de ruimtelijke ordening moeten naslaan, waarin wordt bepaald dat in een bestemmingsplan aanlegvergunningen kunnen worden voorgeschreven: "a. om te voorkomen, dat een terrein minder geschikt wordt voor de verwerkelijking van de daaraan bij het plan gegeven bestemming; b. ter handhaving en ter bescherming van een verwerkelijkte bestemming als bedoeld onder a. Aangezien de meerderheid van de raad het er over eens is dat aan de Haagse Beemden een woon bestemming moet worden gegeven en aangezien is gezegd dat een en ander zich conform het plan zal gaan voltrekken, begrijp ik niet dat mevrouw Pau lussen bij haar gefundeerd juridisch betoog arti kel 14 niet in de beschouwingen heeft betrokken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1977 | | pagina 111