28 SEPTEMBER 1977
1124
kan te dien aanzien geen toezegging doen. Al met
al moet het college de raad zeer tot zijn spijt
de aanvaarding van deze motie ontraden. Ik dank u.
De heer KAARSEMAKER: Voordat de eerste ter
mijn wordt afgesloten zou ik iets over een punt
van orde willen zeggen. De wethouder heeft opge
merkt dat hij een aantal van mijn vragen niet wil
beantwoorden omdat hij daar geen zin in heeft. Nu
meen ik dat de wethouder ingevolge de gemeentewet
vragen die tijdens een raadsvergadering door raads
leden zijn gesteld, zou moeten beantwoorden, ook
al heeft hij daar geen zin in. Ik zou graag willen
weten of het college en de andere fracties het met
deze stellingname van de wethouder eens zijn. Tot
nu toe heb ik de sfeer vanavond als bijzonder goed
ervaren en ik vind het erg jammer dat zij op deze
manier min of meer wordt bedorven.
Wethouder VAN DUN: Als ik de indruk heb ge
wekt dat ik geen zin heb om de vragen van de heer
Kaarsemaker te beantwoorden, dan is die indruk
verkeerd overgekomen.
De heer KAARSEMAKER: Ik heb het letterlijk zo
uit uw mond genoteerd.'
Wethouder VAN DUN: Het is nu juist zo grap
pig dat u er één zin uithaalt en voorbijgaat aan
wat ik daarnaast heb gezegd.' Ik heb namelijk uit
gelegd waarom ik geen zin had. Overigens geloof
ik wie ben ik? -- dat je in deze raad de minste
der minsten moet zijn. Als ik door de heer Kaarse
maker toch te beantwoorden een bijdrage kan leve
ren tot een positieve instelling van de raad ten
aanzien van deze problematiek en als ik daardoor
de indruk kan wegnemen dat het tussen de heer
Kaarsemaker en mij om partijpolitieke instellingen
gaat, wil ik al zijn elf vragen beantwoorden, niet
als een goedgunstige houding van deze kant, maar
om een bijdrage te leveren tot de sfeer van deze
discussie