28 SEPTEMBER 1977
1126
wel een leuke opmerking, maar men zal zich kunnen
voorstellen dat je je er als verantwoordelijk wet
houder op zijn minst door aangesproken voelt.
Dat er geen communicatie met de huurders zou
zijn, is onbewezen en onwaar. Als de heer Kaarse
maker de moeite neemt en dat doet hij ongetwij
feld de wijken in te gaan, aanwezig te zijn bij
de besprekingen die we voeren en de verslagen te
lezen van bijeenkomsten van vertegenwoordigers van
de dienst openbare werken en de sociale dienst met
belangencomité1s in elke renovatie- of onderhouds-
wijk, dan kan hij toch niet staande houden dat er
geen communicatie met de huurders is. De opmerking
doet het op zichzelf natuurlijk erg goed, maar dit
is niet waar en daar richt zich mijn bezwaar tegen.
Toen de heer Kaarsemaker betoogde dat de nota
lang onderweg is geweest, heb ik hem onderbroken,
waarna hij antwoordde dat het niet zijn bedoeling
was daar iets speciaals mee te zeggen maar dat hij
alleen de lange duur van de totstandkoming van de
nota had gesignaleerd. In de commissie openbare
werken heb ik echter besproken waarom de nota lang
onderweg is geweest. De nota was in maart gereed,
maar juist terwille van de opmerking op blz. 1
over het contact met de rijksconsulent hebben we
het geheel moeten herschrijven.
De heer Kaarsemaker acht de nota en ons op
treden in strijd met de woningwet en met de nota
over inspraak. Dit is echter volstrekt niet waar.
Zojuist heb ik erop gewezen dat de woningwet niet
voorschrijft dat we het karakter van de ter tafel
liggende nota met de bewoners bespreken. Ik heb
wel eens ergens gelezen dat je een artikel 61-com
missie zou moeten instellen om die zich met dit
alles te laten bezighouden. Welnu, als we ons er
met een Jantje van Leiden willen afmaken, zou ik
zeggen: niets liever dan dat.' Stop de huurpennin
gen, de risicofondsen en de onderhoudsfondsen maar
in een artikel 61-commissie en geef die commissie
deze gedelegeerde taak maar! Een dergelijke oplos
sing zou ik echter niet eerlijk vinden, omdat we