28 SEPTEMBER 1977
1138
nodigen en later het verwijt te lanceren dat men
er niet was. Dat vind ik onbehoorlijk.
Mevrouw MUNTJEWERFF-VAN DEN HUL: Als ik het
mij goed herinner is de uitnodiging de donderdag
voor de bewuste maandag 5 september gedaan, en wel
in de commissie openbare werken.
De VOORZITTER: Ik verzoek de heer Van Duijl
zijn betoog te vervolgen.
De heer VAN DUIJL: Ik ga er niet verder op in,
want op deze manier ontstaat een eindeloze discus
sie en dat zou ik graag willen vermijden.
De heer HOUBENHet staat gewoon in de notu
len van de commissie openbare werken!
De VOORZITTER: Dat zal wel blijken. Ik denk
dat iedereen het daar kan vinden. De heer Van Duijl
vervolgt nu zijn betoog.
De heer VAN DUIJL: Dat zullen de notulen dan
wel uitwijzen.
Ik moet nog even ingaan op de "dertig stel
lingen", waarover de heer Kaarsemaker heeft gespro
ken. Ik vind "stellingen" een overdreven woord. Al
eens eerder heb ik vergaderingen meegemaakt waarin
je met stellingen wordt geconfronteerd. "Stellin
gen" vind ik een zwaar begrip, maar dat is op
zichzelf niet zo belangrijk. Wat ik wèl belangrijk
vind is het volgende. Je kunt natuurlijk zeggen
dat je het met "dertig stellingen" eens bent en
dat je wel zult proberen die stellingen waar te
maken. Die wijze van benaderen is naar mijn smaak
echter een beetje eenvoudig. Je moet namelijk ook
de moed hebben eens te zeggen dat een bepaalde
stelling onjuist en onwaar is. Als een stelling
niet redelijk en niet waar is, deinzen wij er niet
voor terug te zeggen dat zij onjuist is. Dat is
dan misschien een andere manier van politiek be
drijven.
Uit de discussie over de huurdersverenigingen
blijkt dat de heer Kaarsemaker het eens kan zijn