1191 13 OKTOBER 1977 kunnen worden afgestoten. Wij zijn tegen het amendement van de heer Paquaij De heer WELSCHEN: Hoewel ik steeds meer de neiging krijg mij te mengen in de discussie over het andere onderdeel van dit agendapunt, zal ik mij beperken tot de grondverkoop aan Nieuw-Ginne ken. Helaas is hetgeen ik heb betoogd voor de heer Van Dun een beetje warrig, maar dat is niet zo erg. Ik wil het best een keer wat rechtlijniger en misschien voor hem duidelijker zeggen. Voor ons geldt dat het verkopen van grond een definitieve handeling is die niet meer kan worden terugge draaid. Wanneer je voortdurend beweert dat je voor allerlei doeleinden betrekkelijk weinig grond hebt, moet je tien keer nadenken voordat je zo'n hoe veelheid grond verkoopt. Wat wij betwijfelen is of er door het Bredase college van burgemeester en wethouders wel tien keer is nagedacht. Ik kan mij levendig voorstellen dat dit college een verzoek van Nieuw-Ginneken tot medewerking aan het creëren van een tennispark redelijk acht, omdat een derge lijk object in de bestemming past. Wanneer men echter om die reden met het verzoek akkoord gaat, heeft men naar mijn mening te weinig nagedacht, gezien de andere dingen die in de stad aan de orde zijn. Wat wij duidelijk zouden willen weten is of er in de stad aan dit terrein absoluut geen behoef te meer is voor het verwezenlijken van bestemmin gen die op een recreatie- of sportbestemming lij ken, dan wel eventueel voor andere bestemmingen. Je hoeft daar helemaal niet zo verschrikkelijk moeilijk over te doen, want een bestemmingswijzi ging is altijd ook nog moeilijk. Als je de zaak verkoopt, hoef je nergens over na te denken en kun je gaan tennissen, maar dan is het terrein mis^- schien voor een aantal Bredanaars niet op de goede wijze bestemd. Dit is de hoofdlijn van mijn betoog. De heer Van Dun is voorts van mening dat ik de bedoelingen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1977 | | pagina 1191