21 MAART 1977
127
men door artikel 19 toe te passen ondemocratisch
handelt en of men niet een definitief bestemmings
plan zou moeten opstellen. Dit is natuurlijk een
academische vraag. Artikel 19 staat in de wet op
de ruimtelijke ordening en heeft betrekking op si
tuaties zoals door mij zijn geschetst. Nu kan de
heer Crul wel zeggen dat we moeten doen alsof ar
tikel 19 niet in de wet staat en dat we een be
stemmingsplan moeten gaan maken, maar het is bekend
dat het tot stand brengen van een bestemmingsplan
twee a drie jaar zou duren, terwijl we de nood in
Breda zó hoog achtendat we waar we grond hebben
geen enkel stuk uitgeven. Ik kan mij voorstellen
dat de heer Crul van mening is dat er dan maar over
twee drie jaar met bouwactiviteiten moet worden
begonnen, in ruil voor het feit dat er dan meer
rechtszekerheid voor de burgers zal zijn. Ik kan
het daar niet mee eens zijn, want ook bij toepas
sing van artikel 19 kan, hoe kort de procedure op
provinciaal niveau ook duurt, de burger op normale
wijze inspraak hebben. We hebben daartoe de gele
genheid geboden en we zullen dat, zowel bij toe
passing van artikel 19 als bij bestemmingsplanpro
cedures, blijven doen.
Ik kom nu op een element dat naar mijn mening
in deze discussie het belangrijkste is. De heer
Crul moet ons niet aanpraten dat we bij de huidige
operatie de wetsbepalingen niet zouden toepassen,
want dat doen we wèl. We handelen niet in de strijd
met de wet op de ruimtelijke ordening, naar onze
mening ook niet ten aanzien van de systematiek van
de aanlegvergunningenterwijl de gemeentewet de
mogelijkheid biedt dat bij verleende raadskredie-
ten op de goedkeuring door gedeputeerde staten
vooruit wordt gelopen. Ik bestrijd de stelling dat
de nood zó hoog zou zijn, dat we de wet buiten
spel zetten. Ik ben van mening dat ons handelen in
overeenstemming met de wet is.
Na deze toelichting zal de raad zich kunnen
voorstellen dat het college en conclusies en ver
zoeken aan het college, voorkomend in de motie van