130 21 MAART 1977 college meer nodig is. In de tweede plaats lijkt mij voor iedereen duidelijk dat de agenda vanavond niet zal kunnen worden afgehandeld. Dit betekent dat wij de vergadering om kwart voor elf a elf uur zullen beëindigen, terwijl het in de bedoeling ligt ik heb daarover enig overleg met de frac tievoorzitters mogen plegen de 'behandeling van de agenda morgenavond om acht uur voort te zetten. Ik teken hierbij aan dat het in mijn voornemen ligt de agenda, tenzij u mij anders gebiedt, in de nor male volgorde te doen behandelen. Het lijkt mij goed dat nu mee te delen, opdat een iegelijk er rekening mee kan houden. Mevrouw PAULUSSEN: Ik betreur dat het wethou der Van Dun ook de tweede maal niet in ingegaan op mijn uitdrukkelijk verzoek aandacht te besteden aan het bouwrijp maken in relatie tot de artikel 19-procedure. Hierbij zijn naar mijn mening twee aspecten van één geheel in het geding, die niet kunnen worden losgekoppeld. Vervolgens iets over artikel 14 van de wet op de ruimtelijke ordening. Dit artikel geeft crite ria voor het opnemen in het bestemmingsplan. Wan neer iets eenmaal in een bestemmingsplan is opge nomen, is een ieder daaraan gehouden, ook de over heid. Dit geldt ook wanneer een aanvrage in de pas loopt met een bestemmingsplan, want anders zou het stelsel van vergunningen geen zin hebben. Toetsing moet plaatshebben. Dit blijft onze mening. In de derde plaats stel ik in verband met punt 8 van onze motie vast dat de wet op de ruim telijke ordening niet bepaalt dat het college niet met de raad zou mogen overleggen. Tot slot nog iets aan het adres van de heer Geene over een punt waar ook de heer Crul nog op zal ingaan. Uit de mededeling van de wethouder in de commissie ruimtelijke ordening heb ik afgeleid dat er sprake was van advisering door de "grote commissie" en dat gedeputeerde staten daarna zou den beslissen. De wethouder heeft mij één dezer

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1977 | | pagina 130