17 NOVEMBER 1977 1327
dan worden genoemd het stukje menselijk plezier
dat iemand aan een eigen woning kan beleven, ook
aan een woning in de heel goedkope sector. Hij kan
daaraan dan knutselen, hij kan ermee bezig zijn,
hij kan er onderhoud aan plegen en hij zal er een
stuk van zichzelf in terug kunnen vinden. Het kan
ook een argument van de voorstanders van verkoop
zijn dat hetgeen mevrouw Muntjewerff heeft gezegd
en wat door mij wordt onderschreven een onbewezen
stelling is. Ik doel dan op het feit dat niet kan
worden aangetoond dat de verkoop van woningwetwo
ningen een blokkade is bij het oplossen van het
woningtoewijzingsprobleem. Men heeft daar volkomen
gelijk in.
Ik noem vervolgens de argumenten tegen, die
ik persoonlijk huldig, hoewel ze wellicht erg emo
tioneel zijn. Ik heb al meermalen gezegd - u vindt
dat in de notulen, zij het niet in de notulen die
de heer Van Asseldonk noemde dat ik, zelfs als
er maar één woningwetwoning per jaar beschikbaar
komt voor een urgent probleem, die juist in de
sfeer van de eengezinswoningtoewijzing liggen,
als wethouder die daarvoor primair verantwoorde
lijk is daarmee gewoon blij ben. Ik kan echter
niet bewijzen dat die woning vrij komt als er geen
verkoop plaatsvindt. Dadelijk zal ik nog op het
onderzoek van de sociografische dienst terugkomen.
Overigens wil ik voor alle duidelijkheid zeggen
dat dit standpunt wordt gedeeld door mijn collega
De Raaff en door de burgemeester, die helaas in
deze raad geen stemrecht heeft. Het is dus duide
lijk dat mijn collega's Broeders, Van Graafeiland
en Sandberg anders denken op grond van de argu
menten welke ik zojuist naar voren heb gebracht
en dat is hun goed recht. Ik vind mijn standpunt
onderschreven door degenen die primair met de wo
ningtoewijzing te maken hebben, de woningbouwve
renigingen, het C.R.B. en het woningbedrijf van
de gemeente Breda. Wie ben ik dan om te zeggen
dat ik het toch anders zie? Hiermee heb ik een
motivering gegeven voor het vóór en het tegen in