1328 17 NOVEMBER 1977 het college en naar ik meen ook in de raad. Wij kunnen natuurlijk gaan kwantificeren en gaan opla den en wij kunnen zeggen dat het maar om 20% van de 80 gaat, maar ik meen dat wij voor de argumen ten vóór en tegen wederzijds respect dienen te heb ben. Daarnaast wil ik echter ook getuigenis geven van mijn standpunt. Toen wij de mogelijkheid van verkoop openden en de raad besloot de opschortende voorwaarden op te heffen en tot verkoop over te gaan, heb ik in derdaad namens het college gezegd dat wij bij de raad zouden terugkomen op het moment dat duidelijk significant kan worden gemaakt, op basis van on derzoekingen, dat vóór of tegen gelijk heeft. Zo als al is vermeld zijn er toen twee moties inge diend, namelijk door de heer Dees en door mevrouw Muntjewerff. Eigenlijk waren die moties precies hetzelfde, maar zij hadden verschillende bedoelin gen. Ik wil toegeven dat ik daarbij misschien een fout heb gemaakt, maar de heer Van Asseldonk moet mij niet verwijten dat er omwille van de tijd geen onderzoek is gepleegd. Ik heb toegezegd door de raad is dat geaccepteerd dat wij met deze mate rie bij de raad zouden terugkomen bij de behande ling van de nota-groot onderhoud. De heer VAN ASSELDONK: Ik verwijt het college niets. Ik heb gezegd dat er sprake is van een af weging tussen werkelijkheid en beginselen. Om die beginselen geen geweld aan te doen, vind ik dat men met argumentaties moet komen. U moet dit niet zien als een verwijt van mijn kant. Wethouder VAN DUN: Ik had het begrepen zoals ik zojuist heb aangegeven, maar laten wij ook hierbij niet over woorden vallen. De heer Van As seldonk heeft gezegd dat het onderzoek best wat langer had mogen duren als dat nodig was geweest. De heer VAN ASSELDONK: Als dat nodig was ge weest, had u dat aan de raad moeten mededelen. Wethouder VAN DUN: In de vergadering waarin

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1977 | | pagina 1328