22 NOVEMBER 1977
1473
beschouwingen gewezen op de zeer geringe opkomst
van de kiezers bij de gemeenteraadsverkiezingen,
met name in minder welvarende wijken. Het opkomst
percentage lag maar even boven de 50 en de voor
zitter van de raad was het met ons eens, dat dit
opkomstpercentage omhoog moest in 1978, wil de
Bredase democratie werkelijk bestaansrecht hebben.
Wat is hieraan gedaan? Is de vervreemding toe- of
afgenomen? Als wij deze vertrouwenscrisis zien
vrezen wij het ergste, maar als men anderzijds de
vele mensen ziet die zich inzetten voor allerlei
zaken, onder andere in de Spoorbuurt, dan behoeven
wij wellicht niet pessimistisch te zijn. Ook menen
wijdat wij door onze duidelijke en consequente
opstelling in de raad hebben gezorgd voor een meer
bewuste besluitvorming in de raad en -straks voor
de kiezer- een alternatief naast C.D.A. en V.V.D.
Het is tragisch te zien hoe weinig vanuit de ande
re fracties serieus naar onze voorstellen, ideeën
en suggesties wordt geluisterd. Een afschermen van
het C.D.A./V.V.D.-college wordt op enkele uitzon
deringen na kennelijk als een hoger doel gezien
dan het als raadslid een eigen mening vormen over
een zaak en daarvoor uitkomen. Of is het zo, dat
de meerderheid van de C.D.A.-fractie en de V.V.D.-
fractie - zoals bij het voorstel tot verkoop van
woningwetwoningen bleek - zo weinig contacten met
de kansarmen en lager betaalden in Breda hebben
dat zij niet tot een goede keuze kunnen komen? Of
is het zo, dat zij toen door de woorden "laten wij
respect hebben voor eikaars emoties" eigenlijk wil
den verdoezelen, dat zij in feite een politieke
keuze maakten? Of is het zo, dat de leden van de
andere fracties evenals wij teveel en te moeilijke
en te veelomvattende zaken moeten "behappen" en
dat zij eerder dan wij geneigd zijn aan te nemen,
dat hun collegeleden wel weten wat goed voor hen
is? Zijn dus ook zij bevangen door de groeistuip?
Dat zou uiteraard een zorgelijke en trieste zaak
zijn en het zou ook een uitholling van de plaatse
lijke democratie betekenen.