150
21 MAART 1977
kon worden gegeven, in het bijzonder niet op de
vraag of wijziging van het bestemmingsplan al dan
niet nodig zou zijn. Het was overigens begrijpe
lijk dat het stichtingsbestuur die vraag niet kon
beantwoorden, aangezien bestemmingsplankwesties
niet tot zijn verantwoordelijkheid behoren. Gemist
werd de inbreng van de gemeente en het is dan ook
jammer dat van de zijde van het dagelijks bestuur
van de gemeente niemand aanwezig was om de nodige
toelichting te geven.
Toen het bestemmingsplan voor het betrokken
gebied werd vastgesteld, was er sprake van een be^-
graafplaats. Hoewel er weinig verschil van mening
over zal bestaan dat het doel van een begraafplaats
uiteindelijk gelijk is aan het doel van een crema
torium, wil dit niet zeggen dat iemand die geen
bezwaren heeft tegen een begraafplaats, ook geen
bezwaren tegen de vestiging van een crematorium
zou hebben. Indertijd heeft men echter niet de
kans gehad om bezwaren tegen een crematorium naar
voren te brengen, omdat er toen nog geen sprake
van de vestiging van een dergelijke voorziening
was. In het collegevoorstel wordt toegegeven dat
er twijfels zijn ten aanzien van de vraag of het
vigerend bestemmingsplan de bouw van een cremato
rium juridisch dekt; ik verwijs daarvoor naar blz.
3 van het voorstel. In dit licht bezien zou het
nemen van het besluit wellicht geen aanbeveling
verdienen. Ik zou graag willen vragen wat het be
tekent dat de provinciale griffie het standpunt
van burgemeester en wethouders "kan volgen". Bete
kent dit dat men het met het collegestandpunt eens
is of volgt er alleen maar uit dat men dat stands-
punt begrijpt? Als iemand een standpunt begrijpt,
wil dat natuurlijk nog niet zeggen dat hij het
onderschrijft.
Ik wijs erop dat de bewoners van Princenhage
in een laat stadium met de eventuele bouw van een
crematorium zijn geconfronteerd. Waarom is dit
niet eerder gebeurd? Ik mag toch aannemen dat der
gelijke plannen niet plotseling uit de blauwe hemel