152 21 MAART 1977 De VOORZITTER: Ik verzoek de heer Kaarsemaker nu zijn betoog voort te zetten. De heer KAARSEMAKER: Ik ben het natuurlijk helemaal niet met de heer Goos eens. Mijn bezwaar zou niet vervallen als procedure een half jaar te voren in gang gezet zou zijn, want wanneer reeds jaren eerder met de gedachte werd gespeeld, had een en ander mijns inziens met de bevolking van Princenhage moeten worden besproken. Ik begrijp dat de heer Goos en misschien ook wel de gehele C.D.A.-fractie met deze aangelegenheid moeite hebben. Dat is echter iets dat het C.D.A. aangaat. Wij zijn naar de hoorzitting geweest, we hebben geluisterd naar wat er in de wijk leefde en de bewoners hebben bij ons een willig oor gevonden. In dit verband zou ik willen vragen wanneer het college van burgemeester en wethouders in ken nis is gesteld van de plannen van het stichtings bestuur tot vestiging van een crematorium. Onze fracties hebben het met het ter tafel liggende voorstel erg moeilijk. Aan het begin van mijn betoog heb ik gezegd dat wij zeker geen te genstanders zijn van de vestiging van een cremato rium in Breda, waarna ik heb geschetst hoe bij ons de besluitvormingsgang is geweest. Nu er nogal wat bezwaren in de wijk Princenhage leven, moet naar onze mening aan die bezwaren maximaal recht kunnen worden gedaan, hetgeen niet mogelijk is als vana vond toestemming wordt verleend voor de vestiging van het crematorium op deze plaats. De bezwaren zouden, zo vinden wij, pas goed tot gelding kunnen komen, als er sprake zou zijn van een bestemmings planwijziging. Wij zullen dan ook, als niet de normale bestuurlijke procedure wordt gevolgd, te gen het voorstel stemmen. De heer TEN WOLDE: Er is al op gewezen dat een eerder, soortgelijk voorstel enige tijd gelei den door het college is teruggenomen. Het argument daarvoor was dat het college ten aanzien van de ingebrachte bezwaren zijn standpunt nader wilde

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1977 | | pagina 152