21 MAART 1977
155
en in het college is over de wenselijkheid van een
crematorium in Breda, Tegen deze achtergrond en
mede in verband met de aard van het onderwerp en
de geringe beschikbare tijd, lijkt het mij goed
alleen in te gaan op de gestelde vragen en kantte
keningen te maken bij de geplaatste opmerkingen.
Vooraf wil ik nog zeggen dat wij bijzonder veel
begrip kunnen opbrengen voor de inhoud van de be
zwaren die -- veelal op het gebied van de emotio
nele beleving -- zijn ingebracht. In dit verband
hebben wij ten aanzien van het voorwaardenbeleid
dat wij krachtens de wet op de lijkbezorging kun
nen voeren, de meeste prudentie betracht.
Ingaand op de orde wijs ik erop dat men bij
de bespreking van deze materie geen dingen door
elkaar moeten halen, een uitgangspunt dat naar ik
meen door de raad wordt gedeeld. Het stichten van
een crematorium in een gemeente is onderwerpelijk
aan de wet op de lijkbezorging, de wet op de ruim
telijke ordening en de hinderwet.
Met de term "bijzonder crematorium", die door
de heer Goos is genoemd, wordt een crematorium
aangeduid dat, zoals het in de wet staat, in wer
king wordt gehouden door een private rechtspersoon.
Vanavond wordt de raad voorgesteld tot de stich
ting van een dergelijk crematorium verlof te ver
lenen. Met de eis dat voornoemde private rechts
persoon geen oogmerk van winst mag hebben, is in
overeenstemming dat we in dezen niet met een vere
niging, een N.V. of een B.V. te maken hebben, maar
met de Stichting Katholieke Begraafplaatsen Breda.
Op die manier wordt voldaan aan eisen die in ver
band met het bijzondere karakter van de onderhavi
ge begraafplaats kunnen worden gesteld, terwijl
een en ander met de desbetreffende bepaling van de
wet op de lijkbezorging in overeenstemming is. De
heer Goos heeft de gedachte geïntroduceerd dat in
het bijzonder karakter van het crematorium de mo
gelijkheid tot beperking van het aantal crematies
schuilt. Deze gedachte vinden we naar ik meen niet
in de wettekst terug, maar het heeft bij de tot-