158
21 MAART 1977
wethouders bij dat voorlichtingsgebeuren als par
tij moest optreden. Naar onze mening zou de gang
van zaken zuiverder zijn als alleen de Stichting
informatie zou verstrekken.
Ik heb enige moeite met de opmerking van de
heer Kaarsemaker dat bij de beplanting al tien
jaar geleden met een crematorium rekening is ge
houden. Dat moge zo zijn, maar daar ben ik niet
bij geweest en hetzelfde geldt voor de andere le
den van het college. De heer Kaarsemaker heeft
voorts gevraagd of de bewoners van Princenhage
niet eerder hadden kunnen worden ingelicht en wan
neer het college voor het eerst wist dat men naar
de bouw van een crematorium op deze plaats streef
de. Ik heb mijn agenda van verleden jaar niet bij
me, maar ik weet alleen wat we op verzoek van de
Stichting Katholieke Begraafplaatsen Breda alle
spoed hebben betracht, niet alleen omdat de urgen
tie erg groot was, maar vooral ook omdat in het
kader van de exploitatie-opzet de bouwkosten een
belangrijk aspect vormden. Na de bespreking van
een en ander in het college hebben wij de proce
dure krachtens de wet op de lijkbezorging met de
meeste spoed in werking gesteld. Men kan in het
raadsvoorstel lezen dat de openbare bekendmaking
op 13 november j.l. is geschied. Het staat mij bij
dat wij pas eind oktober door het stichtingsbe
stuur op de hoogte zijn gesteld van het feit dat
de Stichting dit crematorium wilde gaan bouwen.
Het mag twee weken eerder zijn geweest, maar het
is per se in oktober gebeurd en niet tien jaar ge
leden. Na de openbare bekendmaking heeft ons voor
nemen dertig dagen ter visie gelegen, zodat ieder
een in Breda en ook in Princenhage van het
geheel kennis had kunnen nemen.
De heer Ten Wolde heeft twee vragen gesteld.
In verband met zijn eerste vraag wijs ik er nog
op dat het bijzondere karakter van het crematori
um met zich meebrengt dat de gemeenteraad voor
waarden kan stellen. Wij stellen de raad voor als
voorwaarde te stellen dat er een beplantingsplan