24 NOVEMBER 1977 1679
(Avond)
gesprek bij te wonen, zijn ze mijnerzijds in ieder
geval welkom. We moeten mijns inziens echter ook
aan de opbouwwerkers vragen of het hun instemming
heeft. Wat mij betreft zijn er geen bezwaren.
Vervolgens iets over de woningbouwverenigin
gen en het C.R.B., waarop mevrouw Muntjewerff uit
gebreid is ingegaan en waarover ook mevrouw Van
Rooij informatie heeft gevraagd. Dit onderwerp is
een verplicht nummer, hetgeen ik betreur. Ik ge
loof dat de problematiek van de woningbouwvereni
gingen in relatie met de gemeente even indringend
is als de relatie van de woningbouwverenigingen
onderling. Men kent mijn opvattingen dienaangaande.
In het kader van het functioneren van drie woning
bouwverenigingen tezamen met het gemeentelijk wo
ningbedrijf hiermee geef ik al gedeeltelijk een
antwoord aan mevrouw Muntjewerff zou ik voor
stander zijn van de totstandkoming van een samen
werkingsvorm van de drie woningbouwvereniging en
het gemeentelijk woningbedrijf in enigerlei ge
daante, zij het dat ik daarbij twee voorwaarden
stel. Op de eerste plaats acht ik een integrale
inbreng noodzakelijk, waarbij elke woningbouwvere
niging meedoet. Op de tweede plaats dient de ge
meente in het gebeuren een aanspreekbare vorm aan
te treffen, waarin zij haar verantwoordelijkheid
ook kwijt kan. De gemeente heeft naar mijn smaak
een "morele" verantwoordelijkheid in het kader van
het toewijzingsbeleid. We kunnen die verantwoorde
lijkheid nooit uit handen geven, als we geen ga
rantie hebben dat we in de gekozen oplossing ons
"moreel-bestuurlijk ei" kwijt kunnen. De situatie
die zich in dezen voordoet is bekend: de bereidheid
van de gemeente ligt er, maar ik ben er niet in
geslaagd, noch in gesprekken met de besturen, noch
in gesprekken met de voorzitters, tot de bovenbe
doelde optiek te komen. Zonder onze problematiek
onder stoelen of banken te willen steken meen ik
dat het meer aan de verschillen in aanpak en doel
stellingen tussen de drie afzonderlijke woning
bouwverenigingen ligt dan aan de gemeenteIk kom