1775 25 NOVEMBER 1977.
(Middag)
heer Veelenturf heeft dat gedaan het regionaal
sociaal-economisch beleid aan de orde gesteld en
hij heeft gevraagd naar het vervolg op de brief
van april 1977. Ik wil er even aan herinneren dat
het ministerie van Economische Zaken de nota re
gionaal sociaal-economisch beleid 1977/1980 heeft
geproduceerd. Naar aanleiding daarvan hebben wij
een brief gezonden met in de eerste plaats een
pleidooi voor het voor Breda volledig van toepas
sing verklaren van de I.P.R.-regeling voor indus
trie en stuwende dienstverlening en in de tweede
plaats een pleidooi voor de toepassing van de
I.P.R. voor vestiging en uitbreiding van industrie
ook voor Etten Leur en Oosterhout. De minister
heeft op 16 november, dus zeer recent, op onze
brief gereageerd. Hij heeft gesteld dat het instru
mentarium dat hij op touw heeft gezet, namelijk
de IPR.-regeling en de wet investeringsrekening,
een tweeledig doel heeft, in de eerste plaats om
de sociaal-economische onevenwichtigheden in
regio's te verminderen daarbij gaat het om het
verminderen van achterstanden en in de tweede
plaats om de ontwikkeling van werkgelegenheid in
die plaatsen die ingevolge het verstedelijkings-
beleid een specifieke groeitaak hebben te onder
steunen. In zijn antwoord zegt de minister dat de
ontwikkelingspotenties van Breda en van de omrin
gende gemeenten die in dit verband van belang zijn
zijns inziens relatief gunstig zijn en hij acht
het dan ook onjuist de IPR.-regeling voor Breda,
Etten Leur en Oosterhout van toepassing te verkla
ren. Het tweede punt is dat ook de minister uiter
aard weet dat Breda in het verstedelijkingsbeleid
typisch een groeitaak moet gaan vervullen en in
dat opzicht ziet hij de wet investeringsrekening
met de daarin vervatte ruimtelijke toeslag een
rol vervullen. Kortom, hij is niet bereid iets van
zijn standpunt in dit opzicht en in de nota van
april 1977 te wijzigen. Onze voorstellen zijn dus
niet door de minister van Economische Zaken over
genomen