180 21 MAART 1977 bij het JAC die aanspreekbaar zijn wil ik verwij zen naar artikel 9 van de statuten waarover de le den van de commissie beschikken. In dat artikel is duidelijk geregeld wie waarvoor bij het JAC wat doet. Ik meen dat ik hiermee duidelijk heb geëta leerd waarom het college dit pleistervoorstel aan de raad meende te moeten voorleggen. In de eerste plaats menen wij dat deze vorm van hulpverlening moet worden voortgezet. Onzes inziens is de evalu atie van het JAC zodanig positief dat het jammer zou zijn als wij die vorm van hulpverlening niet met het JAC zouden kunnen voortzetten. De heer WELSCHEN: Uit de verhalen van de he ren Van Dongen en Koertshuis heb ik begrepen dat wij het in ieder geval over één punt eens zijn, namelijk dat er op zo kort mogelijke termijn hel derheid over het JAC moet komen. De periode tot omstreeks 1 september waarom wordt gevraagd wordt door iedereen rijkelijk lang gevonden. Wij vinden dat ook, zodat wij het daar in ieder geval over ééns zijn. Wat betreft een aantal andere aspecten zitten wij echter nog behoorlijk in de problemen. Ik blijf sterk het idee houden dat de andere fracties aankoersen op een hulpverleningsorganisatie die mogelijk JAC mag blijven heten, maar inhoudelijk heel anders gaat worden en zich op andere groepen jongeren zal richten. Er wordt voortdurend gezegd dat er hulpverlening aan alle jongeren moet plaats vinden en dat er niet moet worden geselecteerd en voortdurend wordt ook aangegeven dat er geen ac- tiepoot moet zijn. In het oude voorstel werd aan gegeven dat het JAC zich moet gaan formaliseren en meer ambtelijk moet gaan worden. Ik krijg daarom de indruk dat men een ander soort JAC voor ogen heeft. De heer Van Dongen zegt dat er in dat geval in feite erg veel mogelijk is en dat er sprake moet zijn van een JAC dat die hulpverlening ineens goed kan geven. Ik maak mij daar wat ongerust over.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1977 | | pagina 180