25 NOVEMBER 1977. 1818
(Middag)
gen, waarbij wij denken aan het werk van vredes
groepen, Kerk en Wereld, werkgroep Richting en ook
een anti-taptoecomité zou daarin kunnen passen,
want zij pogen immers de hele vredesproblematiek
bespreekbaar te maken, al zal dat niet met ieder
lid van deze raad mogelijk zijn. Dat neemt niet
weg dat het een goed streven isdat in het kader
van dit voorstel zou kunnen worden gehonoreerd.
Verder zou ook kunnen worden aangesloten de
heer Houben heeft dat al in zijn algemene beschou
wingen gedaan op ontwikkelingen in de derde we
reld, waarbij je zou kunnen denken aan jumelages
en aan bepaalde projecten die je vanuit Breda sub
sidieert, waardoor je de bewustwording van de Bre
dase burger daar gaat het immers om vergroot.
De heer De Raaff heeft bij de algemene beschouwin
gen gezegd dat dergelijke zaken zijns inziens
niet op gemeentelijk terrein liggen. Die discussie
speelt al ongeveer vijf jaar. Op 30 mei 1972 heeft
de minister van Binnenlandse Zaken, de heer Geert-
sema, naar aanleiding van een interpellatie in de
Tweede Kamer geantwoord dat het al of niet beschik
baar stellen van gelden voor ontwikkelingssamen
werking in wezen een beslissing van de gemeente
zelf is. De gemeente bepaalt wat er in haar huis
houding hoort. De bestaande band met een ontwikke
lingsland vond de minister een belangrrijk crite
rium. In 1976 hebben staatssecretaris Polak en mi
nister Pronk in de memorie van toelichting geschre
ven dat het geven van ontwikkelingshulp uit de ge
meentekas meer moet zijn dan het alleen maar toe
kennen van het bedrag uit die kas en dat het met
name gepaard dient te gaan met een wezenlijke actie
onder de bevolking van de gemeente. Daarvoor is
een aantal voorstellen gedaan. De financiële dek
king van ons voorstel hebben wij ondergebracht in
een fonds, waarvoor wij op de afdeling beplantin
gen een bedrag van 200.000,hebben bezuinigd
plus nog een klein bedrag op jeugd en sport en de
kapitaallasten op parken en plantsoenen. Als wij
deze bedragen wegen tegen het belang van het op