25 NOVEMBER 1977. 1882
(Avond)
scholing. Hierbij valt onder andere te denken aan
avondonderwijs, open school, Moeder-M.A.V.O.1s
enzovoorts. Er wordt hierbij echter in de eerste
aanlooptijd voorrang gegeven aan degenen die weinig
onderwijskansen ontvingen." Dat laatste interesseert
mij geweldig. Wordt er inderdaad voorrang gegeven
en hoe doet men dat? Wie komen bijvoorbeeld voor
de open school het eerst aan bod en kan het college
daarop invloed uitoefenen?
De heer HENDRIKSENTijdens de algemene be
schouwingen is van de zijde van Luce Paulussen al
het een en ander over het onderwijs met de wethou
der afgepraat, maar ik heb toch nog behoefte aan
een soort van derde termijn, om van onze kant nog
een aantal zaken toe te lichten. De wethouder heeft
ons door middel van een lijstje aangegeven wat hij
allemaal doet ten aanzien van de achterstandssitu
aties. Onze indruk is dat de wethouder zich groten
deels beperkt tot hetgeen via de schooladvies- en
-begeleidingsdienst wordt gedaan en tot hetgeen via
de formele onderwijsinstituties sowieso al wordt
gedaan. Dat is helemaal geen slechte zaak en dat
is ook helemaal geen slecht werk, wat wij ook nooit
hebben beweerd; wij hebben daar bij geen enkele
begrotingsvergadering of bij andere vergaderingen
misverstand over laten bestaan. Met name het werk
van de schooladvies- en -begeleidingsdienst vinden
wij globaal gezien goed en wij ondersteunen dat dan
ook van harte. Het is echter opmerkelijk dat de
wethouder ons geen lijstje heeft gegeven van wat
hij op dit gebied niet heeft gedaan en dat lijstje
wil ik nu van mijn kant naar voren brengen. In de
eerste plaats noem ik dan de toezegging die in de
begrotingsvergadering van 1976 in de richting van
mevrouw Giebels is gedaan om de achterstandsproble
men in de sectornota te bespreken. Die toezegging
is niet gerealiseerd; in de sectornota komt de ach
terstandssituatie in het onderwijs slechts margi
naal aan bod met slechts enkele regels, waarbij al
leen maar wordt geconstateerd dat het beleid zoals