204 22 MAART 1977 De heer VAN DONGEN: In de commissie voor jeugd en sport en recreatie heb ik naar aanleiding van dit preadvies enkele opmerkingen gemaakt en vra gen gesteld, waarop het antwoord luid en duidelijk was. Ik heb een en ander ook in de fractievergade ring naar voren gebracht en alle daar aanwezige fractieleden vonden het wenselijk dat ik ook in de raad enkele opmerkingen zal maken en vragen zal stellen. Vooraf wil ik stellen dat het C.D.A. zo wel kwalitatief als kwantitatief voor inspraak is; daarover mag geen misverstand bestaan. De inspraak zal minstens op een verbetering van het desbetref fende project moeten zijn gericht en daartoe liefst moeten leiden, terwijl daarnaast in redelijkheid aan de wensen van de Bredase burgers moet worden voldaan, die evenwel moeilijk te omschrijven zijn. Voorts moet de inspraak een bijdrage tot een gro tere politieke bewustwording leveren, wat inhoudt dat de bevolking zal moeten leren te geven en te nemen. Het verantwoordelijkheidsgevoel moet zich tot een groter gebied uitstrekken als het kringe tje waaromtrent men inspreekt. Ik wil thans terugkeren naar het voorstel. Over het resultaat van de gevolgde inspraak-pro cedure spreken we nu nog geen oordeel uit, al zijn er al wel reacties gegeven die erop wijzen dat het beter had gekund. Dat is echter altijd waar en die reacties zeggen dan ook niets. Vervolgens wil ik de aandacht op het kosten aspect vestigen. Juist voor de Bredase burgers moet het rendement zinvol zijn ten aanzien van wat wij willen. Er moet dan ook geen inspraak om de inspraak plaatsvinden, maar inspraak die tot een goede uitspraak bijdraagt. Het is onrechtvaar dig en oneerlijk om alle burgers tot inspraak te dwingen en het doet vele burgers bovendien denken aan een brevet van onvermogen voor mensen die ge zag dragen en in wie men toch dat is belangrijk vertrouwen moet kunnen stellen. De meeste bur gers van Breda, óók de zogenaamd zwakkere, zijn best in staat voor hun belangen op te komen als

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1977 | | pagina 204