290 14 APRIL 1977 helemaal, want ik moet constateren dat het in strijd is met het streven van de fracties van P.v.d.A. en P.P.R. naar het behoud van de voorraad kamers in Breda in verband met de kamernood. Uit het betoog dat de heer Houben nu houdt, blijkt dat hij bij het gebruik maken van artikel 56 wil pro beren de woningnood op te heffen door woningen waarin kamers worden verhuurd onder dit artikel te laten vallen. Dat is mijns inziens strijdig met een doelstelling die de linkse fracties eerder op tafel hebben gelegd. De heer HOUBEN: Het is een heel moeilijk .on derwerp dat we vanavond moeten behandelen. Arti kel 56 van de woningwet is bedoeld om de bestaande woningvoorraad te behouden; deze doelstelling houdt verband met het volkshuisvestingsbeleid. Nu heeft Breda in feite om een oneigenlijke reden de wethouder heeft dat in de raadscommissie zo ge steld de toepassing van artikel 56 aangevraagd, namelijk ter verwezenlijking van doeleinden op het gebied van de ruimtelijke ordening. Wethouder VAN DUN: Als de heer Houben mij, zoals zo vaak, citeert, moet hij het wèl goed doen. Ik heb niet gezegd dat wij om een oneigenlijke re den om de toepassing van artikel 56 hebben ge vraagd. De heer HOUBEN: Wij hebben de toepassing van artikel 56 niet aangevraagd voor het doel waarvoor zij bestemd is. Wethouder VAN DUN: Dat is iets anders. De heer HOUBEN: Dus wij maken er oneigenlijk gebruik van. Wethouder VAN DUN: Dat is iets anders dan het aanvragen om een oneigenlijke reden? De heer HOUBEN: Het aanvragen om een oneigen lijke reden? Wethouder VAN DUN: Ja, dat zei u. Dat ziet u

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1977 | | pagina 290