302
14 APRIL 1977
De heer OOMEN: Ik dacht dat de heer Van Dun
lid van het C.D.A. was.'
Wethouder VAN DUN: Maar we eten bij het
C.D.A. ook beschuiten met muisjes.
De heer OOMEN: Toch geen kinderen.'
Wethouder VAN DUN: Ik zeg "alsof".
Wat bedoel ik nu met deze beeldspraak te zeg
gen? De heer Houben weet evengoed als wij dat één
van de drie doelstellingen van de binnenstadsbena
deringen van 8/9 maart 1976 was: het handhaven
c.q. versterken van de woonfunctie in de binnen
stad van Breda. De raad vroeg zich bij die gele
genheid af of we wel gereedschappen hadden om die
doelstelling te verwezenlijken. Wij hebben toen
geantwoord en daar heeft de heer Houben gelijk
in het duurt nog een tijd voordat we bestem
mingsplannen voor de binnenstad op een rij hebben
en zolang wij niet over een bestemmingsplan be
schikken, hebben we geen gereedschap, anders dan
artikel 56 van de woningwet. Het college heeft de
raad vervolgens medegedeeld dat het voornemens was
bij de minister de bevoegdheid aan te vragen tot
het opereren in het kader van artikel 56 van de
woningwet. In artikel 56 wordt bepaald dat de mi
nister in bepaalde gevallen een machtiging kan
geven, inhoudende dat geen woningen mogen worden
gesloopt of aan de woningvoorraad onttrokken, an
ders dan met toestemming van het college van bur
gemeester en wethouders. Bij interruptie heb ik
eerder vanavond aangegeven dat we niet op grond
van oneigenlijke motieven de toepassing van arti
kel 56 hebben aangevraagd. De raad heeft unaniem
het besluit genomen dat de woonfunctie in de bin
nenstad moet worden gehandhaafd c.q. versterkt.
Het enige hulpmiddel dat op korte termijn voorhan
den is, bestaat uit toepassing van artikel 56. Die
toepassing hebben we dus niet op grond van oneigen
lijke maar op grond van eigenlijke argumenten aan
gevraagd, namelijk om een gemeenschappelijke