308
14 APRIL 1977
Wèl wil ik nog trachten uit te leggen wat
eigenlijk onze bedoelingen waren, waarbij ik wil
inhaken op een opmerking van de wethouderdie
heeft gesteld dat de moties geweld zouden aandoen
aan de intenties, verleden jaar door de raad uit
gesproken, en dat deze moties een andere intentie
zouden hebben. Niets is minder waar. De eerste
motie, waarin ervoor wordt gepleit de Kroon te
verzoeken de beperkende bepalingen eruit te halen,
komt exact overeen met het verleden jaar door de
gehele raad uitgesproken streven naar behoud van
de woonfunctie. Wanneer de Kroon de beperkende be
palingen voor Breda niet van toepassing verklaart,
kunnen wij artikel 56 voor alle woningen gebruiken,
zodat we kunnen proberen de woonfunctie zo goed
mogelijk te behouden. Ik begrijp dan ook niet welk
geweld motie nr. 1 de intentieverklaringen van
verleden jaar aandoet.
Met de tweede motie is het iets anders ge
steld. Verleden jaar wisten wij nog niet exact wat
de uitwerkingskracht van artikel 56 is. Op het
ogenblik weten wij dat beter en zijn we er beter
van op de hoogte dat toepassing naar gebieden een
ruimtelijke aangelegenheid is die niet met de be
doeling van artikel 56 strookt. Weliswaar maakt de
staatssecretaris een onderscheid tussen de binnen
stad en de rest van de stad, maar dat is een vrij
grof onderscheid. Naar mening van onze fracties is
het onderscheid dat in paragraaf III van de nota
wordt ingevoerd, zó specifiek ook de heer Ten
Wolde heeft daar eigenlijk al op gewezen dat
het te ver gaat. Bovendien is, doordat we nu beter
inzicht hebben op de werkingsgraad van artikel 56,
duidelijk geworden dat we er met dat artikel niet
zijn en dat ook andere middelen moeten worden ge
hanteerd.
Dit brengt mij op het betoog van de heer Ten
Wolde, die van mening is dat de woonfunctie in de
binnenstad van Breda niet door toepassing van een
dergelijk artikel 56 moet worden gehandhaafd. De
heer Ten Wolde wil op een andere wijze te werk