316
14 APRIL 1977
Het college voert aan dat een ieder schriftelijk
heeft kunnen reageren en dat er een geheel nummer
van Indruk aan de nota nopens sport is gewijd.
Hoewel wij dit met het college eens zijn, zal men
toch naar de recreatiesporter toe moeten.
Ik wil vervolgens allereerst op het algemene
gedeelte van de nota ingaan. Het lijkt wel aardig
en progressief als men de doelstellingen uit de
sportnota van het kabinet-Den Uyl overneemt, maar
het is opvallend dat het college alleen de eerste
helft van de C.R.M.-doelstelling overneemt die
immers luidt:
"Het scheppen van voorwaarden voor sportieve
recreatie en voor het beoefenen van geregle
menteerde sport op een zodanige wijze dat:
a. alle categorieën van de bevolking naar
aanleg, interesse en persoonlijke omstan
digheden daaraan optimaal kunnen deelnemen
b. eventuele bestaande belemmeringen daartoe
worden weggenomen.
Uit progressieve kring is bovendien kritiek
op de nota van Van Doorn gekomenomdat als spe
ciale doelgroepen worden aangewezen: bevolkings
categorieën die door te weinig lichaamsbeweging
wat hun gezondheid betreft een verhoogd risico
lopen. C.R.M. zegt hierover bijvoorbeeld:
- in plaats van een beleid/doelstelling op
basis van sociaal-politieke indicaties
komt er één op medische indicaties;
- in plaats van uitwerking van een welzijns
beleid, gericht op emancipatie van de so
ciaal-zwakkere groepen, vindt er een uit
werking plaats in de richting van de medi
sche symptoombestrijding.
Het is hard nodig dat de overheid ook in
Breda aandacht schenkt aan de externe democratise
ring van de sport, aan het opheffen van de onge
lijkheid die ook juist op sportgebied heerst. Uit
onderzoeken blijkt bijvoorbeeld dat het percenta
ge niet-sporters bij de lagere beroepen 33 is en
bij de hogere beroepen 12. Ook vrouwen doen veel