14 APRIL 1977 317 minder aan sport dan mannen en het gaat daarbij dan vooral om vrouwen uit lagere milieus. De posi tie van de lagere werknemer wordt in het algemeen gekenmerkt door afhankelijkheid, wat kan leiden tot apathie. Dit zet zich kennelijk buiten de ar beid voort, want de bovengenoemde beroepsgroepen nemen aanzienlijk minder deel aan het sport- vere nigingsleven. Een tweede oorzaak van de ongelijk heid zou kunnen zijn dat de sport wordt gekenmerkt door prestatie, concurrentie en succes: dat zijn dingen die in het algemeen meer door mensen in hogere sociale milieus kunnen worden nagestreefd dan door mensen in lagere milieus. Vervolgens heb ben heel wat sporten nog de naam bestemd te zijn voor elitaire groepen. Bovendien zijn er natuur lijk financiële barrières. Heel wat mensen zijn van huis uit niet gewend aan sport te doen of heb ben in de buurt waar zij wonen, geen voorzienin gen. Het rijk'-, het provinciaal en ook het gemeen telijk sportbeleid zouden doelbewust gericht moe ten zijn op deze problemen en op het opheffen van de belemmeringen. Dat is echter nauwelijks of niet het geval. Daarnaast is de collegenota in het algemene deel wat onevenwichtig en terreinverkennendDe eigen visie van het college komt eigenlijk niet aan de orde en dat terwijl het beleid ten opzichte van de sport juist sterk gedecentraliseerd is: de gemeenten betalen ongeveer 95 van de overheids bijdragen aan de sport, zodat zij juist de beleids bepalende instanties zijn. Zoals gewoonlijk ont loopt men moeilijke vragen, samenhangend met een keuze ten aanzien van het sportbeleid, en schuift men provincie en rijk de meeste verantwoordelijk heid in de schoenen. Wij zijn het niet eens met de geïsoleerde behandeling van de sport als een op zichzelf staand onderwerp zonder maatschappelijke invloe den en zonder relatie met het onderwijs, de volks gezondheid of de ruimtelijke ordening. Wij signa leren de afwezigheid van een relatie met het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1977 | | pagina 317