342
14 APRIL 1977
moeten worden geopend om in het bijzonder de onge
organiseerde sporter alsnog in de gelegenheid te
stellen zich over de nota uit te laten.
Tijdens de procedure is het een en ander van
wege de sportstichting opgemerkt, waarover de
heer Koertshuis iets heeft gezegd. Ik ben het ge
heel met hem eens dat het overgrote deel van de
opmerkingen van de sportstichting eigenlijk thuis
hoort in de deelnota's die nog volgen en dat in
feite op de in de nota neergelegde visie van deze
kant buitengewoon weinig kritiek is gekomen. Dat
is natuurlijk van veel belang.
Ik zal proberen de onderwerpen systematisch
te behandelen en de inhoud van de nota te volgen.
De heer Martens vindt de termijn van tien
jaar te lang. Hij vindt dat er in de nota geen
eigen visie en geen eigen gedachten van het colle
ge te vinden zijn, terwijl zijns inziens het op
de prestatie gerichte te veel wordt beklemtoond
en de inkadering van de sportnota in een algemeen
welzijnsbeleid ontbreekt. Ik ben het volstrekt
niet met hem eens. In de eerste plaats is de nota
gesplitst in een gedeelte dat op Breda betrekking
heeft en een gedeelte dat meer een algemene lijn
volgt. Uit het feit dat we van een termijn van
tien jaar zijn uitgegaan en dat er sedert het be
gin van de voorbereiding al weer twee jaren zijn
verstreken, blijkt hoe lang je bezig bent met het
opstellen van een beleidsvisie als daarbij de
procedure die we hebben gevolgd wordt inbegrepen.
Hieruit volgt dat je met de algemene conceptie
voor een langere termijn vooruit moet kunnen. Bo
vendien zal, zoals uit de omschrijving van de ge-
biedsbepaling en de doelstelling blijkt, op ieder
ogenblik dat zulks nodig is de filosofie door ons
worden bijgesteld. Het belang van het sportbeleid
in het kader van het welzijn wordt in de nota
zeer nadrukkelijk aan de orde gesteld en wij heb
ben getracht duidelijk het gebied aan te geven
waarop wij met deze nota een beleid willen uitzet
ten. Het lijkt mij van belang op te merken dat je