14 APRIL 1977
345
met concrete maatregelen. Ik ben het dan ook met
de heren Koertshuis en Lambregts eens dat het rijk
en de provincie duidelijk van deze situatie op de
hoogte moeten worden gesteld. De Vereniging van
Nederlandse Gemeenten heeft hiervoor namens de ge
meenten nadrukkelijk de aandacht gevraagd en er de
nodige nota's over uitgebracht. Bij het rijk is
men volstrekt op de hoogte van de gedachten die in
dit opzicht bij de gemeenten bestaan. Ik geloof
dat een en ander ertoe zal moeten leiden dat de
verdeling van vooral de financiële middelen in de
toekomst verandert. Uit de noodzakelijke uitbouw
van het budget voor sport, ook in deze stad, blijkt
dat er veel geld nodig zal zijn. Het rijk dient
voorzieningen te treffen ten aanzien van aspecten
die de gemeentegrenzen overschrijden, want centrum
gemeenten realiseren dingen die ook voor mensen
uit andere gemeenten bestemd zijn.
Uit de nota blijkt dat sportbeoefening van
oudsher door het zuivere particulier initiatief
wordt behartigd. Wij hebben daar alle oog voor en
houden het in stand.
Het volgende onderdeel van mijn beantwoording
heeft betrekking op de sportieve recreatie. Uit de
nota blijkt mijns inziens luid en duidelijk dat
het college niet bereid is over onderwerpen uit
spraken te doen als het eigenlijk niet goed weet
waar men het over heeft. Wij geven in de nota aan
dat het noodzakelijk is met betrekking tot de
sportieve recreatie onderzoek te verrichten, het
geen in Breda in overleg met het N.W.I.T. ook ge
béurt. Dit betekent dat de feitelijke ontwikkeling
ook in de toekomst zal moeten worden bijgesteld.
Ook de onderzoekscapaciteit van de sociografische
dienst zal daarvoor worden aangewend, voor zover
dat althans mogelijk is. Het onderzoek dat nu aan
de gang is zal moeten leiden tot een profiel van
de ongeorganiseerde sporter en van de behoefte die
de sporter in Breda heeft.
In dit verband zou ik nog een dreigend mis
verstand uit de weg willen ruimen, door erop te