348 14 APRIL 1977 problematiek op dit terrein te maken heeft, is het logisch dat je je eigen beleid qua resultaten toetst aan dat van anderen. Elementen die daarvan deel uitmaken, hangen samen met de zelfwerkzaam heid, die groter is bij sportverenigingen die ge bruik maken van veldaccommodatie dan bij sport verenigingen die gebruik maken van zaalaccommoda tie. De vraag van de heer Oomen met betrekking tot het tarievenbeleid heb ik niet helemaal begrepen. Voor zover het hem er alleen maar om gaat te ver nemen wanneer het voorstel met betrekking tot Wis selaar komt, kan ik hem zeggen dat de primaire aanpak van dat voorstel op het terrein van de sec tor maatschappelijke dienstverlening ligt. Ik heb nergens gezegd dat het aan die sector ligt dat het voorstel er nog niet is; ik heb gezegd dat het daar primair wordt "getrokken" en dat het onder deel sport erin thuis hoort. Met betrekking tot het subsidiebeleid heeft de heer Martens voorgesteld te onderzoeken in hoe verre het mogelijk is tot extra subsidiëring voor de recreatieve "poot" van verenigingen te komen. Naar mijn mening is dat niet nodig. Wij vinden dat bij de directe subsidiëring aandacht aan de jeug digen moet worden besteed, zoals in de nota te le zen is; de huidige subsidieregeling zal moeten worden omgebouwd tot een jeugdsubsidieregeling Nogmaals: of men uit recreatieve overwegingen of om andere redenen gaat sporten, laat ons in feite koud, als men maar gaat bewegen. Dit betekent dat een aparte subsidieregeling voor verenigingen die zich met recreatiesport bezighouden, niet zo dui delijk voorhanden is. Het lijkt mij ook erg moei lijk een dergelijke regeling tot stand te brengen, omdat men om bepaalde sporten te kunnen bedrijven deel van een organisatie moet uitmaken. Je kunt wel op je eentje atletiek lopen te beoefenen of lopen te voetballen, maar voor een voetbalwed strijdje heb je anderen nodig. Dit betekent dat je in een georganiseerd verband terecht komt, want

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1977 | | pagina 348