352
14 APRIL 1977
tot uitwassen leiden. Eerlijk gezegd vind ik dat
de algemene motie zó vaag is, dat zij volstrekt
overbodig kan worden genoemd.
In motie 0 wordt in het bijzonder ingegaan op
de toegepaste inspraak. Uit de beantwoording in
eerste termijn is reeds gebleken dat de heer Mar
tens en ik daarover van mening verschillen. Ik zou
de raad dan ook willen ontraden deze motie te aan
vaarden. Op zichzelf is het overigens natuurlijk
niet zo onlogisch dat de georganiseerde sportwe
reld zich meer bij een sportnota betrokken voelt
dan de ongeorganiseerde. Als er veel reacties uit
de georganiseerde sportwereld komen, is dat op
zichzelf geen criterium om te kunnen zeggen dat de
toegepaste inspraakprocedure is mislukt.
Motie 1 heeft betrekking op specifieke aan
dacht voor bepaalde groepen in de samenleving. Ik
heb al gezegd dat wij het profiel van de sportbe
oefenaar uit het N.W.I.T.-onderzoek hopen te ver
krijgen. Dat zal voor ons de basis zijn waarop wij
al dan niet in een bepaalde richting zullen wer
ken. De richting die wij qua subsidiëring hebben
gekozen is duidelijk: wij willen in het bijzonder
de jeugdsubsidie stimuleren. Ik ontraad de raad
motie nr. 1.
Motie 2 heeft betrekking op de recreatiesport
waarover we in eerste termijn duidelijk van ge
dachten hebben gewisseld. Ik vind dat in deze mo
tie het prestatie-element te veel tegenover de
recreatieve sportbeoefening wordt gezet. Er is
niet alleen sprake van prestatiedwang, maar er
zijn ook mensen die een prestatiedrang hebben. Bin
nen het door de overheid gerealiseerde voorzienin
genpakket moeten alle mogelijkheden aanwezig zijn.
Ook motie 2 past naar mijn mening niet in het be
leid dat het college in de sportnota heeft gepre
senteerd.
De heer MARTENS: Misschien kan de wethouder
zeggen dat alle moties worden afgewezen, dan
schiet het wat meer opl