14 APRIh 1977 353 Wethouder VAN GRAAFEILAND: Ik heb één keer enkele moties tegelijk willen afdoen.en toen is mij verweten dat ik de moties niet één voor één behandelde. Daarom doe ik dat nu wèl. In motie 3 wordt ingegaan op het wijk- en buurtniveau. Naar mijn mening wordt hier in de sportnota zeer duidelijk aandacht aan besteed en ik begrijp niet wat het verschil is tussen de be doelingen van de fracties van P.v.d.A. en P.P.R. en die van het college. Deze motie acht ik over bodig Naar aanleiding van motie 4 wijs ik erop dat onderzoeken in het vooruitzicht worden gesteld. Uiteraard zullen wij onderzoeken doen verrichten en ook deze motie vind ik dan ook overbodig. Aan het adres van de heer Lambregts heb ik al toegezegd dat wij zullen trachten vingers achter het sporten door bedrijven en instellingen te krij gen. Het zal bepaald niet mogelijk zijn binnen korte tijd tot resultaat te komen, maar in ieder geval zal de inhoud van motie 5 althans voor zover het de bedrijven en instellingen betreft deel gaan uitmaken van het beleid van het college. Op motie 5 ben ik bij mijn beantwoording in eerste termijn al ingegaan. De heer KOERTSHUISNaar aanleiding van het antwoord van het college zou ik nog op drie punten willen ingaan. De wethouder heeft iets over een eventuele reactie in de richting van de rijksover heid gezegd, maar ik heb in mijn betoog zowel de rijks- als de provinciale overheid genoemd. Wanneer het rijk door de Vereniging van Nederlandse Gemeen ten op de hoogte is gesteld, zoals de wethouder heeft gezegd, blijft het noodzakelijk informatie aan de provinciale overheid te doen toekomen, te meer omdat -- ik heb dat in eerste instantie aan getoond -- het juist met de situatie in onze pro vincie erg triest gesteld is. Naar ik heb begrepen is de provincie Noord-Brabant op geen enkele wijze, ook niet door de V.N.G., op de hoogte gesteld, en

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1977 | | pagina 353