368
18 APRIL 1977
De heer OOMEN: Ik zou graag een vraag rich
ten tot het college. De heer Van Graafeiland, de
wethouder voor Jeugd en Sport, heeft gezegd dat
Wisselaar primair thuishoort in het vlak van de
maatschappelijke dienstverlening. Mijn vraag is
wanneer het desbetreffende preadvies ter tafel
komt.
De heer LAMBREGTS: De schorsing waarom wij
afgelopen donderdag verzochten naar aanleiding van
de acht moties van de P.v.d.A. en de P.P.R. met
betrekking tot de beleidsnota nopens sport heeft
langer geduurd dan wij konden voorzien. Op de re
den van dit lange oponthoud kom ik later bij de
behandeling van de moties terug. Gezien het late
tijdstip op donderdag jl. en het belang van het
onderwerp onderkennend, hebt u de resterende agen
dapunten toen verschoven naar hedenavond. Onze
fractie vindt dat een goed besluit, want het on"
derhavige voorstel en hetgeen vanavond zal volgen
is te belangrijk om in de vroege uurtjes af te
raffelen. Alvorens ik namens de C.D.A.-fractie
reageer op de acht moties wil ik even stilstaan
bij wat de heer Welschen afgelopen donderdag in
tweede instantie heeft gezegd. Deze heeft in hoofd
zaak gereageerd op hetgeen de heer Koertshuis
heeft opgemerkt, maar tevens greep hij de gelegen
heid aan om in min of meer algemene zin het func
tioneren van de gemeenteraad van Breda aan de orde
te stellen en de schijnwerper te richten op de rol
die zijn partij in dit verband speelt. Hij betoog
de dat die rol vergelijkbaar is met die van de
roepende in de woestijn. De daadwerkelijke inbreng
van zijn partij zou bijna nihil zijn, terwijl die
partij in de raad toch zoveel werk verzet. Is dit
het geval? Wij menen beide facetten bevestigend te
moeten beantwoorden. Wij respecteren de ijver van
de P.v.d.A. en de P.P.R. en constateren weinig
daadwerkelijke inbreng. Hoe komt dat nu? Heeft de
heer Welschen dan toch gelijk als hij suggereert
dat de meerderheidsfracties in deze raad altijd