420
18 APRIL 1977
pessimisme ten aanzien van dit gehele educatieve
werk, omdat er toch geen geld voor beschikbaar zou
zijn of althans omdat er niet meer geld voor be
schikbaar zou komen dan die hoeveelheid die tot nu
toe jaarlijks hiervoor wordt begroot en uitgegeven.
Gesteld dat mijn veronderstelling juist is, dan is
er natuurlijk geen sprake van goed bestuur. Derhal
ve hoop ik dat het college kan aantonen dat mijn
vermoeden in dit opzicht niet juist is. Men weet
maar nooit of er straks wèl geld beschikbaar zal
zijn en in dat geval zouden wij niet op tijd klaar
zijn. Ik dank u voor uw aandacht en ook voor uw ge
duld.
De heer OOMEN: In 1965 werd de eerste minister
van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk,
P.v.d.A.-minister Vrolijk, benoemd. In dat jaar
schijnt hij het volgende te hebben gezegd: "De eco-
nomisch-technische ontwikkelingen gaan zo snel dat
de mens zich niet actief heeft kunnen aanpassen".
Dit was naar onze mening reeds het eerste geluid
in Nederland dat wees op een bewustwording ten aan
zien van permanente educatie of om het in het
Nederlands te zeggen voortdurende vorming. In
1970 schreef de toenmalige minister Marga Klompé
een memorandum over de voorbereiding van de wetge
ving voor maatschappelijk en cultureel welzijn. Op
de weg die toen is ingeslagen bevinden wij ons nu
nog steeds. Ik stipuleer deze twee data om erop te
wijzen dat de zinsnede op pagina 3 van het voorstel
"een nieuwe ontwikkeling in het welzijnswerk" naar
onze mening op zijn zachtst gezegd overdreven is.
Als ik het huidige voorstel, de rapporten die
zijn verschenen, de reeksen krantenartikelen en de
al dan niet in concept verschenen, al dan niet
uitgestelde, al dan niet ingevoerde rijksbijdra
geregelingen bezie, kan ik mij voorstellen dat som
mige mensen door de bomen het bos niet meer zien.
Ik moet zeggen dat ik mij dat erg goed kan voor
stellen, want ook mij overkomt dat af en toe wel
eens. Oud-raadslid Theo Beckers heeft wel eens