426
18 APRIL 1977
vermeld onder IV. van het voorstel, inderdaad be
trekking heeft op het maken van een educatief plan,
zoals bedoeld in artikel 6. Bovendien zouden wij
willen weten of het ook betrekking heeft op het zo
snel mogelijk tot stand brengen van een zogenaamd
educatief plan dat een bredere basis heeft. Ook
zouden wij willen vragen of de wethouder dit bij
de taakstelling van de projectgroep zou willen mee
nemen. Niet voor niets heb ik in het begin van mijn
betoog gezegd dat een dergelijk plan op alle andere
regelingen moet aansluiten. Wij zijn van mening dat
je deze factor in het oog moet houden en dat je
dus niet alleen strikt volgens artikel 6 moet han
delen, maar dat je je door een globaal plan over de
gehele linie moet laten leiden.
Ter toelichting van ons standpunt dat er toch
snel iets moet worden gedaan willen wij nog even
verwijzen naar een brief die op 9 februari aan uw
college is gestuurd door het zogenaamde "veld", de
mensen die bij dit project zijn betrokken. In deze
brief wordt met name gevraagd om op een zo kort mo
gelijke termijn met een globaal educatief plan te
komen. Het zijn niet de eersten de besten die het
college hierom hebben verzocht, namelijk de A.B.O.B.
een organisatie van mensen die op het terrein van
het onderwijs werkzaam is, de conrector en de rec
tor van het Avondcollege, het filmhuis, het jeugd-
en jongerencentrum, het N.V.V.het N.K.V.de so
ciale mediale scholen van het N.K.V.het bestuur
van de openbare bibliotheek, de cursusleider van de
Alliance Franqaise, de stichting Buitenlandse Werk
nemers, de Rooie Vrouwen, de stichting Werkzoeken
den voor Werkzoekenden, het vormingswerk jong-vol-
wassenen, het vormingscentrum West-Brabant, uiter
aard de werkgroep vorming onderwijs van P.v.d.A./
P.P.R. en de werkgroep Richting. De mensen van deze
organisaties, die duidelijk in het "veld" zitten,
hebben aangedrongen op een snelle totstandkoming
van dat educatieve plan. Tot zover de opmerkingen
ten aanzien van de taak van de projectgroep.
Een tweede punt heeft te maken met de