434
18 APRIL 1977
De heer Visser is begonnen bij de ontwikkeling
van na de oorlog. Ik geloof dat wij er niet al te
lang bij moeten stilstaan hoe wij van een twaalf-
urige werkdag zijn overgegaan op een systeem met
wat meer vrije tijd en via een soort van georgani
seerde, voornamelijk passieve, recreatie en vervol
gens via de meer actieve recreatie zijn gekomen tot
andere vormen van vrijetijdsbesteding, die meer edu
catieve en vormende elementen in zich hebben. Soort
gelijke processen zijn ook elders waarneembaar, zo
als je bijvoorbeeld kunt constateren wanneer je de
eerste de beste reclamefolder van het reiswezen
openslaat. Nog maar een decennium geleden lag daar
bij nog nadrukkelijk het accent op het op je buik
liggen in het warme zand van de Costa Brava, een
vorm van passief bezig zijn let wel, ik veroor
deel niemand die daaraan ook vandaag nog de voor
keur geeft in zijn vacantie maar vandaag lees
je in zo'n zelfde folder hoe interessant en leer
zaam het is om in contact te komen en te treden met
de autochtone bevolking en haar cultuurgoederen.
Voornaamste oorzaken van dat hele proces zijn naar
ik meen de voortdurende uitbreiding van de vrije
tijd, tegenzin om passief t.v. te kijken en het
stijgend niveau van de funderende educatie. Immers,
hoe meer vorming, scholing en kennis men heeft ge
kregen in zijn jongere jaren, des te groter en des
te sterker wordt de vraag naar voortdurende scholing
en vorming. Zeker niet minder belangrijk is het
proces dat daaraan parallel gaat, namelijk dat
groepen en individuen, die om welke reden dan ook
zijn achtergebleven in de deelname aan de educatie
ve activiteiten, er steeds meer behoefte aan krij
gen om die achterstand op latere leeftijd in halen.
Beide processen bevorderen de discussies over de
permanente educatie en brengen derhalve de permanen
te educatie in een stroomversnelling.
Het startpunt van de discussies in deze raad
werd gevormd door de motie die bij de behandeling
van de begroting 1975 is aangenomen en waaraan de
overweging ten grondslag lag dat er een steeds