18 APRIL 1977
449
subsidiëren.
In de tweede plaats zou ik het volgende willen
opmerken. Als er snelheid is geboden om in november
1977 met een globaal ontwerpplan voor 1978 te komen,
moet je geen ingewikkelde procedures gaan maken voor
het samenstellen van zo'n projectgroep. Het lijkt
mij niet verstandig dat te doen, want er is nu
haast geboden en dus zul je zo snel mogelijk moeten
gaan werken. Om die reden ben ik tegen alle ingre
pen die nu worden geopperd naar ik heb bemerkt
ook door middel van een motie door de P.v.d.A.
en de P.P.R.Wij moeten nu snel te werk gaan, om
dat wij anders nooit klaar komen.
Datzelfde geldt met betrekking tot de inspraak
van de burgerij, ten bewijze waarvan wij slechts
behoeven te kijken naar het aantal aanwezigen op de
publieke tribune. Op het ogenblik is hier het enorm
belangrijke onderwerp van de permanente educatie
aan de orde ik zou zelfs willen spreken van een
historisch moment en het is opvallend te zien
hoe dit de burgerij ontgaat, want de publieke tri
bune zit bepaald niet vol, gezien de drie aanwezi
gen die er hebben plaatsgenomen. Er zal heel wat
moeten gebeuren om de burgerij op de hoogte te stel
len van het begrip permanente educatie. Zo men in
spraak van de zijde van de burgerij wenst te ver
krijgen zal er tevoren nog heel veel vorming dienen
plaats te vinden. Ik weet wel dat daarvoor voor
schriften in de kaderwet te verwachten zijn, maar
realisatie daarvan is uitdrukkelijk "toekomstmuziek".
In de memorie van toelichting wordt dit punt ook
als zodanig behandeld. De heer Oomen had deze zeer
lijvige memorie van toelichting op de kaderwet moe
ten lezen, want dan zou hij hebben gezien dat wij
ons niet moeten laten afleiden door allerlei in
spraakprocedures. Natuurlijk is het absoluut nood
zakelijk dat deze in de toekomst tot stand komen
daar sta ik ook van harte achter maar op het
ogenblik is het onmogelijk daaraan uitvoering te
geven, omdat je niet kunt laten inspreken over iets
waarvan men helemaal geen verstand heeft.