450
18 APRIL 1977
De heer HENDRIKSENIk zou graag tot de heer
Visser willen zeggen dat overhaasting op dit moment
wel eens zou kunnen betekenen dat er in de toekomst
een grote vertraging gaat optreden. Dat is het punt
waarvoor wij met name willen waarschuwen, want als
je nu het plan heel snel opzet heb je een vrij gro
te kans dat er ten aanzien van het particulier ini
tiatief een moeilijke situatie ontstaat en dat zich
in de toekomst allerlei beroepsprocedures via de
wet A.R.O.B. zullen ontwikkelen, waardoor je dan
eigenlijk op het punt van de afronding van de pro
cedure met een vrij grote vertraging komt te zit
ten. Daarvoor willen wij met name waarschuwen.
De heer VISSER: Inderdaad, ik geef toe dat dit
gevaar erin zit maar je moet op dit moment de wer
kelijkheid voor ogen houden. Het ongelukkige daar
bij is dat wijwanneer wij over dit soort aangele
genheden spreken, heel dikwijls allerlei onwerke
lijkheden voor ogen houden en rechtlijnig tal van
regels willen toepassen, waardoor onze besluitvaar
digheid wordt afgeremd. Daarop baseer ik hetgeen
ik zojuist heb gezegd en ik zou u met betrekking tot
de inspraak dringend willen verzoeken datgene te
lezen wat in de memorie van toelichting op de kader
wet staat. Dan zult u zien dat men in "Den Haag"
de visie deelt die ik zojuist heb vertolkt.
Nu zijn er naar ik meen te mogen zeggen tot
mijn grote verdriet twee moties ingediend. Tot
het laatste ogenblik enkele uren geleden -- heb
ik de goede hoop gehad dat wij eindelijk eens een
agendapunt zonder moties zouden kunnen afhandelen.
Deze hoop baseerde ik op het feit dat wij het in
de commissies grotendeels volkomen eens zijn ge
weest en dat de wethouder voor een groot deel ook
onze wensen ook die van de P.v.d.A. en de
P.P.R. heeft overgenomen. Dat ik nu nadat wij
dit onderwerp hebben moeten bestuderen en nadat de
behandeling ervan al is uitgesteld van donderdag
naar maandag net op de uiterste tree van de val
reep deze moties onder ogen moet krijgen, stemt mij