18 APRIL 1977 455 maar even uit de mouw hebben geschud, maar dat ze duidelijk geënt zijn op het voorhanden zijnde mate riaal. Wethouder SANDBERG: Allereerst een woord van verontschuldiging aan het adres van de heren Oomen en Van Asseldonk, omdat ik van elk van beiden één vraag onbeantwoord heb gelaten. Op de vraag van de heer Van Asseldonk zou ik willen antwoorden dat het te zijner tijd door de raad vast te stellen plan voorzien zal moeten zijn van een financiële context. Het overleggen van begrotingen is verplicht en het gaat erom het bedrag aan te geven waarvoor wij een rijksbijdrage vragen. Te zijner tijd kan het plan op zijn financiële merites worden beoordeeld. De heer Oomen heeft een vraag gesteld over de rol van de Beyerd. Zoals men weet hebben wij aan de taak van de Beyerd, in het bijzonder in het "veld werk", een erg belangrijke rol toegevoegd. In het preadvies staat dat er één functionaris vanuit de sector cultuur zal participeren in de projectgroep; ik zou me kunnen voorstellen dat die functionaris een vertegenwoordiger van de Beyerd is. De heer Visser heeft gesproken over uitstel van de decentralisatie. Inderdaad zal de kaderwet er voorlopig nog niet zijn terwijl de rijksbijdra geregeling voor het sociaal-cultureel werk in de ijskast zit. Aan die twee omstandigheden kunnen wij vanavond niets veranderen, zodat ons enige houvast wordt gevormd door de rijksbijdrageregeling vormings- en ontwikkelingswerk voor volwassenen, die in wer king is en waarop het raadsvoorstel dan ook in be langrijke mate is geënt. Naar aanleiding van de woorden van de heer Hendriksen zou ik erop willen wijzen dat deze pro cedure geen ideaal plan waarborgt, zeker niet in het geval van het eerste plan, dat in zo'n kort tijdsbestek op tafel moet komen. Het ideale plan kunnen we wel vergeten, maar in het kader van de opstelling van de plannen en ontwerp-programmas zal dit onderwerp jaarlijks opnieuw aan de orde

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1977 | | pagina 455