606 23 JUNI 1977 niets tegen de vestiging van een crematorium in Breda hadden. Wèl hadden we bezwaren tegen gevolgde procedure mevrouw Muntjewerff is daar bij het vorige agendapunt al op ingegaan omdat wij van mening waren dat het bestemmingsplan de vestiging van een crematorium niet dekt. Inmiddels zijn er bezwaarschriften ingediend en het is niet onwaar schijnlijk dat door de appellanten bij de Raad van State beroep wordt aangetekend. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat bij eventuele verlening van een bouwvergunning een Arob-procedure zal worden ingesteld. Wij verwachten dat hier wel enige tijd mee heen zal gaan en we begrijpen dan ook niet dat het aan de orde zijnde voorstel al op dit tijdstip wordt gedaan. De heer VAN ASSELDONK: Ik vraag mij af of een gemeentebestuur zich moet richten op wat "niet on waarschijnlijk" is en misschien zou kunnen gebeu ren. Wij van onze kant zijn het ermee eens dat de onderhavige garantie wordt gegeven. We hopen dat de bouw doorgang zal kunnen vinden en we menen dat de raad zich niet moet storen aan wat "niet on waarschijnlijk" is. De VOORZITTER: Dit voorstel behoort tot de portefeuille van de heer Broeders, maar over de feitelijke geldlening is niet al te veel gezegd. Misschien kan de heer Van Dun de beantwoording voor zijn rekening nemen. Wethouder VAN DUN: Ik ben van mening dat de raad in alle instanties die hij heeft moet aan vaarden wat is besloten. We hebben indertijd de toestemming ingevolge artikel 7 van de Wet op de Lijkbezorging verleend, we hebben zojuist besloten het beroep van appellanten af te wijzen en het zou naar mijn smaak van slecht bestuur getuigen als we vervolgens zouden gaan zitten afwachten tot er misschien iets gebeurt. Er gebeuren in Breda aller lei dingen ten aanzien waarvan nog Arob-procedures lopen en je kunt niet voortdurend blijven wachten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1977 | | pagina 606